In het -voormalige- tijdschrift Kronieken van de Genealogische Vereniging Prometheus van de TU-Delft, 4e jaargang 1995, pag. 133-183 is de genealogie van het geslacht (van) Leeuwenhoek gepubliceerd. Hieronder is de tekst van dat artikel opgenomen.

 

                (VAN) LEEUWENHOEK

                                    door

            E.W. van den Burg en drs. G.J. Leeuwenhoek

 

Inleiding

 

Waarom een genealogie?

 

Vooral in Delft, maar ook daarbuiten worden we vaak gecon­fron­teerd met de naam Antoni(e) van Leeuwenhoek; straten, gebouwen en zelfs een ziekenhuis zijn naar hem genoemd. Aan de persoon Antoni van Leeuwenhoek zijn in de 20e eeuw diverse boeken gewijd, zoals "An­tonie van Leeuwenhoek, zijn leven en zijn werken", door dr. A. Schierbeek en "Leeuwenhoek's afkomst en jeugd" door dr. W.H. van Seters. Op 23 oktober 1982 werd, ter gelegenheid van de herdenking van zijn 350e geboortedag, in Delft een aantal voordrachten gehou­den onder het mot­to "Van Leeuwenhoek herdacht" en van recenter datum (januari 1992) is de bijdrage van de oud-gemeentearchivaris van Delft, de heer drs. A.J.H. Rozemond aan het boek "Leeuwendeel" met als onder­werp "Wils­beschikkingen van Antoni van Leeuwen­hoek".1 In genoemde boeken is onder andere aandacht gegeven aan de afkomst van Antonie en is een beknopte genealogie van het geslacht opgenomen (Schierbeek).

De reden om nu opnieuw aandacht te besteden aan de genealogie Leeu­wenhoek is, dat inmiddels het nodige aanvullende materiaal is gevonden. Met name betreft dit de aankleding van de genea­logie ten aanzien van de tak van de broer van de vader van Antoni, de tak waarvan thans nog nakomelingen aanwezig zijn.

 

De familienaam.

 

De heer Schierbeek veronderstelt dat de naam Leeuwenhoek afkomstig is van de Leeuwenpoort, op de hoek van de Leeuwen­steeg bij het Oost­einde, waar Thonis Philipsz. (gen. II) eer­tijds woonde. In februari 1601 nl. wordt "Theunis Philipsz., mande­m(ake)r int Ooste­ijnde bijt Leeu­wen­poor­tge" ingeschreven in het lidmatenboek van de Nederduits Gere­for­meerde Kerk in Delft.2

De eerste keer dat de achternaam Leeuwenhoek wordt gebruikt is, voor­zover bekend, in het testament uit 1621 van de zoon van Theunis nl. Huijch, waarin beiden met achter­naam "van L­eeu­wenhouck" voorko­men.3 Gebruikelijk was het hante­ren van de achternaam nog niet. Zo wordt bij de dopen van de eerste vijf kinderen alsmede bij het zevende en achtste kind van Hu­ijch nog ge­bruik gemaakt van het patronymicum.

Bij het zesde kind wordt hij "van Leeuwenhouck" genoemd en bij het negende kind "van Leeuwenhoec". De vijf kinderen van de oudere broer van Huijch, Thonis Philipsz, zijn alle onder patronymicum gedoopt. Voorzover de kinderen van de broers Huijch en Thonis volwassen zijn geworden hebben ze later wel de achternaam gebruikt.

Als schrijfwijze van de naam in de 17e en 18e eeuw komen we tegen Leeuwenhouck, Leeuwenhoeck, Leeuwenhoek, Leeuwen­hoex, Leuwen­hoek en Leeuwenhoec. Meestal, maar niet altijd, wordt het voorvoeg­sel "van" gebruikt. In de 19e eeuw wordt dat voorvoegsel nog een enkele keer gebruikt, echter niet in de BS-gegevens. In dit artikel wordt het voorvoegsel weggela­ten, behalve bij citaten.

De familie behoorde tot de Nederduits Gereformeerde Kerk en de DTB gegevens van Delft hebben alle betrekking op de Oude en Nie­uwe Kerk. Bij de hieronder opgenomen dopen en huwelij­ken is dat niet nader op­geno­men.

 

Delft en Haastrecht

 

Zoals hierboven aangegeven wordt de naam Van Leeuwenhoek voor het eerst in Delft gebruikt in het prille begin van de 17de eeuw. De familie is tot in de eerste helft van de 18e eeuw in Delft woonachtig gebleven. Begin 18de eeuw vertrok Lambertus Leeu­wenhoek (VIb) via Rot­terdam naar Haastrecht. Medio 18e eeuw (in 1773) stierf de nog in Delft woon­achtige familie -in mannelijke lijn- uit en werd de naam alleen nog door de na­ko­melingen van Lambertus gedragen. Hoewel deze Lambertus 10 kin­deren kreeg, waaronder 5 zonen, heeft het geslacht aan een zijden draadje gehangen. Slechts één van de zoons van Lamber­tus, nl. zoon Jacob, kreeg een zoon te weten Lambertus Leeu­wenhoek (VIII). Van deze Lambertus (1771-1826), weeskind op tweejarige leef­tijd, stammen alle thans nog levende Leeuwen­hoeken af.

Van de bij de volkstelling 1947 in Nederland levende 57 perso­nen met de achternaam Leeuwenhoek stamden 49 personen af van diens zoon Jacob Leeuwenhoek (1806-1879), gehuwd met Ja­coba ten Brummeler (1810-1889), en 8 personen van Willem Leeu­wen­hoek (1811-1869), jongere broer van Jacob, die gehuwd was met Antje Hoogendoorn (1823-1868), van welke laatsten de au­teurs van dit artikel afstammen.

Tenslotte wordt nog opgemerkt dat de familie Leeuwenhoek niet ver­want is aan de familie Sleeuwenhoek.4

 

Beroepen

 

In de oudste generaties Leeuwenhoek treffen we nagenoeg al­leen man­denmakers aan (generatie II en III; IVb, Va, VIa), mid­den­standers die in hun nering een redelijke boterham verdien­den.

Enkelen kwamen iets hoger op de maatschappelijke ladder; M­aerten Leeuwenhoek (IVc) was pachter van diverse imposten, Adriaan Leeu­wenhoek (Vb) was ruim 40 jaar notaris in Delft. De bekende Antoni van Leeuwenhoek (IVa) heeft, na zijn aanvanke­lijke beroep van lakenhande­laar, overwegend ambtelijke banen ver­vuld bij de stad Delft en werd beroemd door zijn natuur­kundig onderzoek.

Lambertus Leeuwenhoek (VIb) was koopman. In zijn nageslacht in Haastrecht in de 18e eeuw, alsmede in de 19e en -in iets min­dere mate- de 20e eeuw, is veehouder het meest voorkomende beroep.

 

Wapen.

 

Tijdens het verzamelen van gegevens voor deze genealogie wa­ren er aanwijzingen dat Antonie van Leeuwenhoek een wapen heeft gevoerd. Enige malen wordt gesproken van een signet (zegel) met het wapen. Verder komt het voor op enkele aarden­werken borden en op een boel­dag in 1885 zou een schilderij, voorstel­lende het wapen van Leeuwen­hoek zijn verkocht.5 Blij­kens een tekening van mr. Willem van der Lely, veertigraad en burgemeester van Delft6, heeft op de grafzerk van Antoni in de Oude Kerk in Delft een afbeelding gestaan van een klim­mende leeuw, maar deze is er in de Franse tijd afgebikt. Het meeste houvast biedt een beschrijving en reconstructie van het wapen opgeno­men in het boekje "Het leven van een groot natuuronder­zoeker Antoni van Leeu­wenhoek", geschreven in 1871 door de apotheker P.J. Haaxman in Rot­terdam.1 Hij beschreef het wa­pen aldus "Het is een schild van goud, beladen met een klimmen­de leeuw van azuur, getongd en geklauwd van keel. Het schild ge­dekt door een schuin staanden helm, waarop als helm­teeken een vogelvlucht van goud en azuur, gedekt met helmdek­ken van goud en azuur".

 

 

GENEALOGIE

 

I. PHILIPS TONISZ., wordt in 1559 poorter van Delft en is af­komstig uit Den Haag (*). Mogelijk is hij de stamvader van het geslacht Leeu­wenhoek. In de thesauriersrekeningen 1574-1575 van Delft komt een Philips Thonisz. voor als deurwaarder van de weeskamer. Het is echter niet bewezen dat dit dezelfde per­soon is.

Kinderen:

1.    THONIS PHILIPSZ., volgt II.

2.    CORNELIS PHILIPSZ. (**), mandenmaker aan de Oude Delft 1615 en kort daarna aan het Oosteinde, begr. Delft 20 no­vem­ber 1616. Hij huwde 1e met N.N. Hij huwde 2e Delft 10 mei 1615 met Machteld Jacobsdr., we­d. van Jan Cornelis.

3.    JAN PHILIPSZ. VAN LEEUWENHOUCK (**), j.g. in't Oosteijnde, va­rentsgast. Hij huwde Delft 5 maart 1634 met Geertruijt Arijens, j.d..

 

(*) Deze gegevens zijn ontleend aan de genealogie, opgenomen in bo­vengenoemd boek van Schierbeek. Ware het niet, dat de au­teurs kennis hadden genomen van dat boek, dan waren de au­teurs begonnen met Thonis Philipsz., thans generatie II. Maar evenmin als de heer Schier­beek een sluitend bewijs kon vinden dat Philips Thonisz. de stamvader is geweest, net zomin kunnen de auteurs het tegendeel bewijzen en daar­om hebben zij de genealogie geopend met dezelfde persoon, evenwel ook met het­zelfde voorbehoud als Schierbeek en later Van Seters hebben ge­daan.1    

(**) In de genealogie van Schierbeek zijn Cornelis en Jan Phi­lipsz. welis­waar opgenomen, maar achter beide namen staat een vraagteken. Het zal moeilijk zijn, zo niet onmogelijk, om te bewijzen dat Cornelis en Jan kinderen van Philips Thonisz. zijn. Thonis en Cornelis waren allebei mandenmaker hetgeen er op zou kunnen wijzen dat het om broers gaat. Bij Jan Philipsz. dat hij varentsgast is. Diens huwelijksjaar 1634 ligt daar­naast veel later. Daar tegenover staat dat hij wel in de huwelijks­aanteke­ning de achternaam Van Leeuwenhouck voert.

      

II. THONIS (THEUNIS, THOMAS) PHILIPSZ. (LEEU­WEN­HOEK), man­denmaker, begr. Delft 12 mei 1643. Hij huwde 1e Delft 22 mei 1594 met Geertgen Huijgen, j.d. van Delft, begr. Delft  1 no­vem­ber 1600. Hij huwde 2e Delft 11 maart 1601 met Neeltgen Corne­lis, j.d. van Delft, begr. Delft  31 okto­ber 1609. Hij huwde 3e Delft 19 sep­tember 1610 met Truijtgen Jori­aens (Jurri­aens) van Ham, j.d. van Delft, begr. Delft 9 septem­ber 1612. Hij huwde 4e Delft 6 april 1614 met Ag­niesgen Basti­aensdr., wed. van Pieter Ste­vens de Lan­ge, wonende in Vrouw­jut­ten­land, begr. Delft 21 no­vember 1631.

Thonis woont bij zijn 1e huwelijk aan de Oude Delft over de halve maan. Bij zijn latere huwelijken (1601, 1610 en 1614) woont hij aan het Oosteijnde en in 1643 bij zijn zoon Huijch aan de Brabantse Turfmarkt. In het huizenprotocol komt hij twee maal voor met de vermelding "Leeuwenpoort Vooromme" een éénmaal als "mandemaecker, Verwersdijk".

Theunis Philipsz. werd in februari 1601 inge­schreven als lid­maat van de Nederduits Gereformeerde Kerk. Hij woont dan aan het Oosteinde bij het Leeuwenpoortje.

Aan de hand van de registers op de verpondingen van 1632 kun­nen we opmaken dat Thonis Philipsz. Leeuwenhoek, mandenma­ker, een aantal malen wordt aangeslagen: Cromhoutspoort (29 stuivers), noortsij van de poort van de Vest naet water (36 stuivers), idem (2 gulden), aen straet (5 gulden), Oosteinde O.Z. (5 gulden).8 In 1638 wordt hij voor haard­steegeld aangeslagen voor 2 gulden (Oostsij vant Oosteijnde).9

Thonis Philipsz, testeert op 2 april 1643.10 Het testament wordt opge­maakt in het huis van zijn zoon Huijch aan de Brabantse Turfmarkt, bij wie hij woont. Thonis is ziekelijk van lichaam, wezende "cranck van jich­te". Zijn zoon Huijch, of bij voorover­lijden diens kind of kinde­ren, wordt tot generaal erfgenaam aangewezen, ter­wijl de vier kinderen van zijn overleden zoon Philips, geprocreëerd bij Margrieta van den Berch tesa­men er­ven 4.000 carolus gul­dens tot 20 stuivers het stuk. Huijch zal deze 4.000 carolus guldens bin­nen drie maanden na het overlij­den moeten uitkeren aan de administrerende voogd, te weten Johan van den Berch, die het geld moet beleggen en wanneer de kinderen meerderjarig zijn of gaan trouwen het geld met de rente aan hen uitkeren. Als voogden wor­den benoemd Huijch Leeuwen­hoeck, Johan Jacobs­z. van den Berch en Simon Elsevier, broer en zwa­ger van Margrieta van den Berch.

Kinderen:

1.    N.N. (kind), begr. Delft 15 april 1596.

2.    N.N. (kind), begr. Delft 24 november 1596.

3.    PHILIP THONISZ., volgt IIIa.

4.    HUIJCH (HUGO) THONISZ., volgt IIIb.

5.    N.N. (kind), begr. Delft 22 juni 1605.

6.    N.N. (kind), begr. Delft 29 augus­tus 1612. 

7.    N.N. (kind), begr. Delft 8 oktober 1622.

 

IIIa. PHILIP THONISZ. (LEEUWENHOEK), mandenmaker, begr. Delft 8 januari 1638. Hij huwde Delft 30 januari 1622 met Margrietke Ja­cobsdr. van den Berch, geb. ca. 1594, dochter van Jacob Se­bastiaen van den Bergh, brouwer en Margriete Cornelis Ver­burgh. Mar­grietke hertrouwt 18 decem­ber 1640 met de wedr. Jacob Jansz. Molijn, geb. ca. 1574, deurwaar­der der gemene middelen en s­tadsschilder van Delft, begr. Delft 3 september 1644.

Na 1632 worden Philips Tonis en later zijn weduwe Grietgen Jacobs van den Berch aangeslagen in de verpondingen (Noordsij van de poort van de Vest naet water, int slop) voor 36 stui­v­ers.11 In 1638 wordt de wedu­we van Philips Thonisz., Oost­sij vant Oosteijnde, aangeslagen in het haardstedengeld voor 3 gulden.12

Op 25 november 1664 verklaren Anthony Leeuwenhoek, Jan Mo­lijn als echtgenoot van Margrieta Leeuwenhoek, beiden wonende te Delft, en Claes Janse van Leeuwen, als echtgenoot van Cata­rina Leeuwenhoek, wonende te Rotterdam, dat ze uit handen van Johan van den Bergh, koopman te Rotterdam, zijnde hun oom, ontvangen hebben hetgeen hen toekomt uit de nalaten­schap van hun oudtan­te Aaltge Sebastiaans van den Berg, zijn­de in totaal 5000 carolus guldens.

Hun moeder Margrietke Jacobsdr. van den Berg heeft haar le­ven lang de vruchten van deze nalatenschap getrokken.13

Kinderen:

1.    MARGRIETA PHILIPSDR., ged. Delft 30 juli 1623, begr. Delft 14 oktober 1678. Zij ondertr. Delft 18 april 1643 en Amster­dam 23 april 1643 en huwde te Amstel­veen 10 mei 1643 met Jan Jacobs de Molijn (Du Molijn, Mollijn), geb. Delft 1618, j.g. in de Choorstraat, schilder, begr. Delft 8 december 1691. Hij is een zoon van de eer­dergenoemde Jacob Jans Molijn. Uit dit hu­welijk drie kinderen.14

       Margrieta en Jan testeren op 24 januari 1664.15 Ze benoemen elkaar tot universeel erfgenaam en tot voogd. Indien één van hen overlijdt zullen de kinderen bij volwassenheid elk 100 gulden krijgen. Bij hertrouwen van de langstlevende moet 2/3 van de boedel aan de kinderen worden uitgekeerd.

2.    GEERTRUIJT PHILIPSDR., ged. Delft 6 januari 1626, overl. vóór juni 1649. Zij ondertr. Amsterdam 19 september 1647 en huwt Leiden (Hooglandse kerk) op 8 oktober 1647 met Jan (Johannes) Mi­chielsz. (van Schuijlenburg), geb. ca. 1626, zij­dereder (1647), ma­ke­laar te Am­sterdam (1666), begr. Amster­dam 22 sep­tember 1666, zoon van Mi­chiel Ja­cobsz. (van Schu­ijlenburg) en Trijntje Wouters.

       Op 1 september 1647 sluiten Geertruijt en Jan, ten huize van Jacob Molijn in Delft, huwelijkse voorwaarden.16 Geertruijt, wonend bij haar oom en tante Maarten Tersijden en Anna van den Berch aan de Breestraat in Leiden, wordt vergezeld door haar moeder en haar sti­efvader Jacob Mo­lijn, alsmede door haar ooms en voogden Huge Tonnisz. van Leeu­wenhouck en Johan van den Berch, allen wonende te Delft, en Maarten Tersij­den, oom, notaris te Leiden. Jan, wonend in Am­ster­dam, door zijn va­der Mi­chiel Jacobsz., zijn stiefmoe­der Ne­elt­gen Jacobsdr. en Jan Neering, zijn cosijn en voogd. Ze verklaren beiden een codi­cil gemaakt te heb­ben. Bij over­lijden zonder kinderen na te laten gaat het­geen daarin ge­noemd is naar de tak w­aarvan het komt, met dien verstande dat als Geertruijt eerst komt te overlijden aan Jan uit haar boedel een bedrag van 200 carolus gulden moet worden gegeven en als Jan eerst komt te overlijden aan haar uit zijn boedel een bedrag van 400 carolus gulden moet worden uitgekeerd.

       Waarschijnlijk is het huwelijk tussen Geertruijt en Michiel kinderloos gebleven (althans er zijn geen kinderen in Am­sterdam gedoopt).

       Johannes Michielsz. (van Schuijlenburg) hertrouwt (on­dertr.) Am­ster­dam 10 juni 1649 met Maria Danckers, d­och­ter van Cornelis Danc­kers.

3.    NEELTGE PHILIPSDR., geb. 1628, begr. Delft 4 oktober 1650.

4.    MARIA PHILIPSDR., ged. Delft 1 april 1630, overl. voor 2 april 1643. Mogelijk is Maria dezelfde als Marit­gen Philps, begr. Delft 17 februari 1632.

5.    THONIS PHILIPSZ., volgt IVa.

6.    JACOB PHILIPSZ., ged. Delft 1 november 1635, begr. Delft 27 februari 1639.

7.    CATARINA PHILIPSDR., ged. Delft 24 mei 1637, overl. na 1684. Zij huwde Delft 17 maart 1655 met Claes Jansz. van Leeu­wen, j.m. wonend in de Choorstraat, later vendu­meester in Rot­ter­dam.

       Catarina Leeuwenhoek, wed. van Claes Jansz. van Leeuwen, ver­klaart op 13 december 1684 uit handen van de voogden (de bij testa­ment benoemde Johan Jacobus van den Berg en de gesurrogeerde voogden Antony Leeuwenhoek en Jacobus Deserie) ontvangen te hebben haar erfportie groot 631 gul­den, 2 stuivers en 2 penningen, van haar over oudoom Johan Sebastiaans van den Berg.17

 

IVa. THONIS (ANTONI) PHILIPSZ. (VAN LEEUWENHOEK), geb./ged. Delft 24 oktober/4 november 1632, stadsbode, landme­ter, wijn­roeier, natuurkundig onderzoeker, overl. Delft 26 augus­tus 1723 (aangeg. impost 30 gulden). Hij huwde 1e Delft 29 juli 1654 met Barbara de Meij, ged. Delft 31 decem­ber 1629, begr. Delft 14 juli 1666, dochter van Elias de Meij, saaijtrapier, hande­laar in serge, en Maria Verlin.

Hij huwde 2e Pijnacker 25 januari 1671 met Cornelia Swalmius, begr. Delft 6 januari 1694, dochter van Johannes Arnoldsz. Sw­almius, pre­di­kant in Valkenburg 1621-1661, en Grietje Adri­aens­dr. Uttenbrouck.

 

ANTONI VAN LEEUWENHOEK, NATUURONDERZOEKER1

 

Zoals in de inleiding is aangegeven, is er reeds veel over Anto­ni van Leeuwenhoek geschreven. Daarom hebben de auteurs er even aan ge­dacht om bij de beschrijving van zijn persoon en wilsbeschikkingen sum­mier te zijn en veel te verwijzen. Aange­zien er de laatste jaren een aan­tal aanvullende publicaties over Antoni is verschenen leek het de auteurs bij nader inzien toch gepast om hier allereerst een chronologische schets te geven van het leven van de ontdekker van het microscopisch kleine leven en voorts aandacht te besteden aan de wilsbe­schikkingen van hem en zijn -kinderloos overleden- dochter. Voordat hij zou uitroepen "Lieve Godt, wat sijnde al wonderen in soo een kleyn schepsel", was er immers al heel wat aan vooraf gegaan.

Toen Antoni 5 jaar oud was verloor hij zijn vader en in 1641 of 1642 werd hij in Warmond op school gestuurd. Hij en zijn zuster Grietgen hebben van 1648 tot 1654 in Amsterdam bij hun oom de wollekoper Pieter Maurits Douchy op de Rozengracht gewoond. Via deze kwam hij in dienst van de Schotse groothan­delaar William Davidson, eerst als hulp, later als kassier.

In 1653 of 1654 ging hij terug naar Delft, trouwde en werd la­kenhande­laar. Hij kocht het huis aan de westzijde van de Hip­polytus­buurt van apotheker Johan Lieftingh. Dit huis, waar­voor hij 5000 gulden moest lenen, was genaamd "Het Gouden Hoo­fd". Hij werd lid van het Sint Nicolaas gilde en betaalde in 1655 zijn "incom­ste". Daarna vindt men zijn gildebijdragen jaarlijks vermeld, één maal voor­zien van de opmerking "wil niet betalen". Er is een aantal rekeningen bewaard gebleven waaruit blijkt dat hij on­der meer in wollen stoffen, bombazijn, rode zijde, knopen en linten handelde.

Op 26 maart 1660 werd hij Kamerbewaarder van de "Camer daar de H.H. Schout, Schepens en die van de Wet deser stadt verga­de­ren", ter­wijl hij in 1677 tot generale wijkmeester werd be­noemd. In de functie van Kamerbewaarder -het best te verge­lij­ken met die van deurwaarder- werd hij op 30 september 1676 benoemd als curator in de failliete boe­del van de schilder Jo­hannes Vermeer.

De eerste natuurwetenschappelijke waarnemingen die van hem bekend zijn dateren uit het jaar 1668. Toen bracht hij een be­zoek aan Engeland en in een brief uit 1674 vertelt hij dat hij materiaal uit kalkrotsen van Gravesend en Rochester nauw­keu­rig bekeken heeft. In 1669 legt hij het examen voor landme­ter af. In 1673 begint de correspondentie met de Royal Society in Londen, die, met enkele onderbrekingen, de rest van zijn leven zal duren. In 1679 werd hij aangesteld als wijnroeier, welke post hij tot zijn dood bleef bekleden. Al met al lever­den zijn ambtelijke posten hem ca. 800 gulden per jaar op en dat was ongeveer evenveel als de stadssecretaris verdiende.

Bij zijn onderzoekingen ging zijn aandacht vooral uit naar de opbouw van organismen en naar de verwerkingsmechanismen van de voortplan­ting en de groei. Zijn belangrijkste ontdek­kingen zijn de rode bloedli­chaampjes 1673, de infusoria 1675 en de spermatozoïden 1677. In de loop van de jaren werden uit 116 brieven excerpten gepubliceerd in de "Philosophical Trans­acti­ons" van de Royal Society, waarvan hij in 1680 tot Fellow werd gekozen.

Als teken van verkiezing ontving hij een diploma en een zilve­ren doos.

De enige andere buitenlandse onderscheiding die hem ten deel viel, was een zilveren medaille vanwege 3 hoogleraren van de Leuvense universi­teit, als leden van het college "'t Wilt Swijn". In 1716 ontving hij deze onderscheiding die als op­schrift d­roeg: "in tenui labor, at tenuis non gloria", dat is: Zijn werk ligt in het kleine, maar klein is zijn roem niet.

Op 26 augustus 1723 overleed Antoni, 90 jaar oud, op zijn sterf­bed bij­gestaan door dominee Petrus Gribius, predikant te Delf­t. De Delftse microscopist voor wie het natuuronderzoek zo tot een levenstaak was geworden, dat hij in staat was om geduren­de de laatste maanden van zijn leven de ziekte waaraan hij zou sterven helder kon omschrijven. Het zeldzaam voorko­mende onregelmatig samentrekken van het middenrif wordt thans de ziekte van Leeuwenhoek genoemd. 

Zijn grafsteen in de Oude kerk van Delft bevat de volgende tekst:

       "Tot den leeser

       Heeft elk o wandelaar alom

       Ontzagh voor hoogen ouderdom

       en wonderbare gaven

       Soo set eerbiedigh hier uw stap

       Hier legt de gryse weetenschap

       in Leeuwenhoek begraven"

 

Antoni Leeuwenhoek en Carel Serval kopen op 8 mei 1708 sa­men van de erfgenamen van Annetje Pieters van der Vis, wed. van Pieter Jans Hofland een huis en erf aan de noordzijde van de Nieuwstraat in Delft, belend ten oosten Pieter van der Wild en ten westen genoemde Carel Serval, strekkende voor van de s­traat tot achter aan de huizinge eerder toebehoord hebbende aan de weduwe van burgemeester Joost van Lode­steijn en thans toebehorend aan genoemde Antoni Leeuwenhoek.18 De koop­p­rijs bedraagt 550 gulden, in contanten voldaan.

Antoni trekt het achterste deel van het gekochte huis bij het zijne en Carel Serval doet dat met het voorste deel. De op het huis rustende rente komt ten laste van Carel Serval.

Antoni wordt aangeslagen bij de verpondingen voor zeven gul­den (Oostsij vant Oostende van den houck van den Nijen Lan­gendijck opt Oostop).

In 1632 stond de aanslag op naam van Elias de Meij, drapier, vervolgens op naam van de wed. van Elias en daarna op die van Antoni. In het register van de verpondingen komt Antoni nog­maals voor 'In de Hy­polytusbuurt westsij' voor acht gul­den.19

In het huizenprotocol van 11 mei 1655 komt Antoni voor met de vermelding "Vooromme".

Kinderen:

1.    PHILIPS THONISZ., ged. Delft 15 september 1655, begr. Delft 27 oktober 1655.

2.    MARIA THONISDR., ged. Delft 24 september 1656, begr. Delft 30 april 1745 (aangeg. impost 30 + 30 gulden; ongehuwd). Maria woonde samen met haar vader en was niet ge­huwd.  Zie voor haar nalatenschap hierna.

3.    MARGARIETHA THONISDR., ged. Delft 29 september 1658, begr. Delft 7 oktober 1658.

4.    PHILIPS THONISZ., ged. Delft 25 januari 1663, begr. Delft 14 februari 1663.

5.    PHILIPS THONISZ., ged. Delft 19 augustus 1664, begr. Delft 27 juni 1666.

 

WILSBESCHIKKINGEN ANTONI EN MARIA VAN LEEUWENHOEK

 

Op 23 oktober 1662 benoemen Antoni en Barbara de Meij elkaar tot universeel erfgenaam.20 Op 11 maart 1667 toont Camerbe­w­aarder Anto­ni van Leeuwenhoek, ruim een half jaar na de dood van Barbara, aan de Weeskamer van Delft het testament waarin deze is uitgesloten.21 In 1671 leggen Antoni en zijn tweede vrouw Corne­lia Swalmius hun huwe­lijkse voorwaarden in een "besloote papier" voor de notaris vast.22 Corne­lia testeert ver­volgens later in dat jaar23, waarbij de huwe­lijkse voor­waar­den van kracht blijven. Erfgenamen zijn haar kinderen. Die niet aanwe­zig zijnde dan lega­teert ze 1000 gulden aan Johannes en Adrianus Swal­mius, kinderen van haar overleden broer Adria­nus. Voog­den zijn haar man Antoni alsmede Johan van Bleiswijck oud-burgemees­ter van Delft en mr. Johan Duijst van Voorhout, veertigraad van Delft.

In 1712 testeert Antoni samen met zijn dochter Maria, de enige van zijn kinderen die de volwassen leeftijd heeft bereikt.24 Ze benoe­men el­kaar tot universeel erfge­naam. Na overlijden van de langstle­vende gaan er legaten naar docter Anthony de Mo­lijn, zoon van zuster Margareta Leeuwenhoek (obligatie van 2500 gulden), Margareta de Mo­lijn, diens doch­ter en echtgenote van Arnoldus van den Heu­vel (obligatie van 1000 gulden), Geer­truijt de Molijn, eveneens een doch­ter van Anthony de Molijn (de ren­te van twee obligaties van samen 2600 gulden à 4%), Jan H­aax­man, zoon van Marija de Molijn, ook een zuster van Antho­ny (obligaties van 3500 gulden), docter Anthony van Leeuwen (vruc­htgebruik van obligaties van samen 5000 gulden, staande ten laste van Rijkje van Leeuwen, huisvrouw van Jan van Leeu­wen), Rijkje van Leeuwen 5000 gulden, advocaat Adriaan Swal­mius 500 gulden, Marija Strik (achternicht van Antoni Leeuwen­hoek) een obliga­tie van 270 gulden, alsmede de dienst­maagd die bij de laatststervende zal wonen 300 gulden. Rijkje, Jan en Phi­lips van Leeuwen krijgen ieder een "silvere schencktaljoor" en enkele andere sieraden, waaronder voor Jan "twee silvere can­delaren bij den heer testateur gedaan maken met silver, dat door hem selfs uijt mineraal is gearbeydt".

In alle overige goederen worden erfgenaam Jan en Philips van Leeu­wen, kinderen van Catharina Leeuwenhoek, zuster van An­toni, die ook tot executeurs worden benoemd. Indien de langst­levende ande­ren tot erfge­naam in de overige goederen benoemt, dan moet aan Jan en Philips ieder 5000 gulden worden uitge­keerd. Het huis van Antoni en Maria moet publiek in de Stads­doelen worden verkocht. Drie conter­feytsels, "hangen­de in de camer boven de cas", gaan naar ad­vocaat Adriaan Swalmius, als zijnde de naaste familie van de Uytten­broeken. Als hij geen belang­stel­ling voor de schilderijen heeft, moe­ten ze aan stuk­ken w­orden gebroken en verbrand! Turf en brand­hout moeten door de executeurs worden gegeven aan degenen waar het wel be­s­teed is.

Anthony de Molijn, Marija en Geertruijt de Molijn, noch de des­cen­den­ten van Jan de Molijn mogen op de begrafenis en in het sterfhuis komen om redenen de testateurs move­rende. Ook Jan Haaxman mag zich niet met het sterfhuis en de nalatenschap bemoeien.

Het in 1719 opgestelde testament van Antoni en Maria Leeuwen­hoek25 bevat in grote lijnen dezelfde bepalin­gen en erfgenamen. Jan en Jacob van Leeuwen, zoon en kleinzoon van zuster Catha­rina Leeuwen­hoek, erven samen hetgeen na de legaten over­blijft. Philips van Leeuwen is overleden in 1713; diens dochter Margaretha krijgt nu een legaat van 2000 gulden.

In 1721 testeren Antoni en Maria -handgeschreven door Anto­ni- voor het laatst gezamenlijk.26 De legaten blijven voor een groot deel ge­hand­haafd, al is het met andere bedragen.

Voor 1/4 gedeelte in het restant erven nu ieder Jan van Leeu­wen met diens zoon, Catarina Philipsdr. van Leeuwen, dochter Antony Molijn en Jan Haaxman. De laatstgenoemde twee perso­nen zijn blijkbaar weer enigs­zins in ere hersteld, al mag Anto­ny nog steeds niet op de begrafenis komen! De executeurs moe­ten de kasten en kisten verze­gelen en naar de Weeskamer bren­gen.

Alle "vergroote glazen" moeten "in een bondel" worden verkocht na het overlijden van de langstlevende. Voorts: "Ook is ons begeerte dat men in een kist ofte koffer sal opsluyten alle de ongedrukte schriften ende brieven, bij mij Leeuwenhoek sijn geschreven, rakende mijne ontdekkin­ge, nevens tien gesnede koopere plaaten, behoorende tot eenige onge­drukte brieven, waarvoor men seer na vijfhon­dert gulden heeft betaelt alsmede de vertaling in 't Latijn, daar men een hon­dert ende seventig guldens voor betaalt heeft ende dat soo lange als den schelm (dit woord is later door Leeuwenhoek geschrapt) Adri­aan Beman in 't leven is, ende en sullen die brieven ende die nader­hand nog geschreven sijn, ook niet mogen gedrukt werden bij des­selfs soon ofte nabestaande". Petra Beydals (oud-medewerkster van het Gemeentearchief Delft) veron­der­stelt dat onenigheid tussen Antoni en de uitgever Adriaan Beman over uitgaven van teksten van Antoni in 1718 en 1719 de reden vormt voor de mar­kante aanval van Antoni in deze tekst.27

Maria Leeuwenhoek heeft heel wat testamenten gemaakt.28 Het eerste op 17 januari 1671, als zij 14 jaar oud is. Er volgen dan nog testa­menten van Maria in 1672, 1674 en 1690, vervolgens de drie hierboven genoem­de gemeen­schappelijke testamenten met haar vader, een codicil in 1732 en dan weer twee testamenten in 1741 en 1744, waarin weinig wijzigin­gen zijn opgenomen ten opzichte van het gezamenlijke testament met haar vader. Maria is de boedel van haar vader blijven bezitten. In hoofd­lijnen wordt de boedel als volgt ver­deeld:

Van de boedel van Antoni gaat de helft naar Margareta Cornelia Hobus, enig nagelaten dochter van Zeger Hobus en Catarina van Leeuwen, een vierde deel naar Philips de Molijn, enig overge­bleven zoon van wijlen dr. Anthony du Molijn en een vierde deel naar de vier kinderen van Jan Haaxman, zoon van wijlen Maria du Molijn, genaamd Maria Haaxman, huisvrouw van Steven Bol­land, Cornelis Haaxman, Adriana Haaxman en Dirck Haaxman. Van de boedel van Maria gaat de helft naar Margareta Cornelia Ho­bus en de andere helft naar de vier kinderen Haaxman.

Het huis en erf aan de westzijde van de Hypolitusbuurt wordt, in diens portie, aanbedeeld aan Dirk Haaxman; het huis aan de oostzij­de van het Oosteinde, belend ten noorden de plateel­bak­kerij "De lampetkan" en ten zuiden Matthijs van Kampen, aan de dienstmaagd Maria van der Spren­kel. Na aftrek van de lasten en legaten blijft er uit de boedel van Antoni te verdelen een bedrag van 59.389 gulden en 4 stuivers en uit de boedel van Maria 15.289 gulden en 14 stui­vers.

Doordat Maria de boedel van haar vader is blijven bezit­ten en zij ook een hoge leeftijd heeft bereikt moest een aantal legaten aan descenden­ten van de oorspronkelijke erfgenamen worden toebe­deeld. Legaten in geld uit de boedel van Antoni gaan naar: Philips de Molijn, Margaret­ha van den Heuvel, weduwe van C­oenraad Sce­perus (in plaats van Margar­etha de Molijn die op 22 januari 1730 is overleden), Maria, Cornelis, Adriana en Dirck Haaxman, Margareta Cornelia Hobus (in plaats van Rijkje van Leeu­wen die op 1 maart 1735 is overleden, in de plaats van de in oktober 1726 overleden Jan van Leeuwen en in de plaats van Ca­tharina van Leeuwen die op 21 september 1737 is overleden), mr. Adri­aan Swalmius, pensionaris van de stad Schiedam, Jacobus, Katharina, Cornelia en Cornelis Ket­ting (in plaats van Maria Strik), de dienstmaag­den Josine van der Sprenkel en Judith Oosterhout, de executeurs mr. Willem van der Lely en Gerard van Assendelft en de nota­ris.

Legaten uit de boedel van Maria gaan naar Philips de Molijn, de beide dienstmaagden, naar Margareta en Jacoba Sceperus (op 23 september 1776 wed. van notaris Johan Willem Bertrand), k­indskinderen van Mar­gareta de Molijn, de gewezen dienstmaagd Barbara van der Spren­kel, de execu­teurs alsmede de Kamer van Charitate onder conditie dat de re­genten van de Kamer de gra­fnaald in de Oude Kerk van Delft, die Mari­a ter ere van haar vader had laten oprich­ten, te allen tijde moeten laten schoon­maken en ordente­lijk onder­houden.

Op 28 oktober 1755 verklaren de executeurs van het testa­ment van An­thoni en Maria Leeuwenhoek inzake het erfdeel van Mar­gareta Cornelia Hobus uit dat testament, hetwelk, gezien haar kinderloos overlijden op 26 september 1748, moest terugvloeien voor de helft naar de erfgena­men van vaders' zijde en voor de helft naar die van moeders' zijde, dat er zich geen erfgenamen van moederszijde (van Maria Leeuwenhoek) hebben aangemeld.29

Ze verzoeken de Weeskamer van Delft dat deel onder zich te hou­den. De afhandeling gaf problemen; er is tot voor het Hof van Hol­land ge­procedeerd. Uiteindelijk vindt de rekening van de boedel van Maria Leeuwen­hoek plaats op 23 september 1776.30

Van de microscopische nalatenschap is niet veel meer terug te vin­den. Antoni heeft meer dan 500 microscopen gemaakt, het meren­deel in koper, ruim een derde van zilver en enkele stuks in goud. Van minder dan 10 exem­plaren is bekend waar ze zich thans bevin­den. Over de veiling die op 29 mei 1747 gehouden is, is een belang­wek­kend artikel verschenen in het jaarboek Delfia Batavorum 1991 van de hand van dr. H.L. Houtzager.1

          

IIIb. HUIJCH (HUGO) THONISZ. (LEEUWENHOEK), mandenmaker, begr. Delft 15 februari 1669. Hij huwde Delft 23 augustus 1620 met Magdaleentgen Maertens van Cuijck, begr. Delft 3 juli 1664, dochter van Maerten Lambrechtsz. van Cuijck, koekbakker aan de Turf­markt, en Jannetgen Thonisdr. van Ommering.31

In het huizenprotocol komt Huijch eerst in de Pieters­straat NZ op de noordwest hoek van de Cruijsstraat, daarna aan de Pon­temarkt WZ in een poort voor. Huijch en Magdaleentje tes­teren twee maal. Het eer­ste testament is van 15 mei 1621, enkele dagen vóór de geboorte van hun eerste kind.3 Ze wonen aan de Bra­bantse Turfmarkt, waar het testament wordt opgemaakt. De langstleven­de wordt erfgenaam. Moch­ten er kinderen zijn dan moet de langstlevende die voeden, kleden, naar school laten gaan, een handwerk "ofte andere eerlicke executie" laten leren etc. De langstlevende moet in dat geval aan de kinderen wan­neer ze mondig geworden zijn of huwen 100 carolus guldens uit­ke­ren.

Als er geen kinderen zijn en Magdaleentje komt eerder te over­lijden, dan moet Huijch de volgende legaten uitkeren:

1e.  een bedrag van 200 gulden aan de vader van Magdaleentje, en bij diens vooroverlijden aan zijn tegenwoordige huis­vrouw -en schoon­moe­der van Magdaleentje- Crijntge Jansd­r.;

2e.  aan haar zuster Grijetje Maertensdr. een bedrag van 50 gulden;

3e.  aan haar broer Lambrecht Maertensz. eveneens een be­drag van 50 gulden.

Voorts ontvangt haar zuster Sara Maertens haar "beste rode rock, item haere sussetten rock mitsgaders hare beste hoijck" en haar schoonmoe­der Crijntge Jansdr. "hare silveren onder­rij­em".

Als Huijch eerst komt te overlijden zonder kinderen na te la­ten dan zal Magdaleentje eveneens in totaal 300 carolus guldens moeten uitreiken en wel de helft aan Thonis Philipsz., zijn va­der, en de helft aan Philips Thonisz., zijn broer, en bij voor­sterven van een van hen de ander. Voorts krijgt zijn broer het "pack Turx groff greyne cleen als brouck ende wam­boijs item de beste swarte laecken mantel ende de beste rij­em". Ge­tui­gen zijn de geburen Adriaen Anthonisz. en Cornelis Jacobsz.

Huijch en Magdaleentje testeren op 9 januari 1664, bijna 43 jaar later, voor de tweede maal.32 De langstlevende wordt uni­ver­seel erfgenaam. Ze verklaren hun kinderen Lambrecht, M­aerten en Jannitge bij het huwelijk een uit­zet te hebben gege­ven en dat de andere kinderen, Geer­truij en Grietje, als zij nog gaan huwen, daarom elk 200 gulden zullen ontvan­gen.

Indien de langstleven­de gaat hertrouwen zal aan de vijf kinde­ren tesa­men een bedrag van 5000 carolus gulden moeten worden uitgekeerd, van welk bedrag de langstlevende het vruchtge­bruik houdt.

Ze leggen voorts vast dat de langstlevende prelegateert aan hun dochter Geertruijt Leeuwenhoeck, zolang ze ongehuwd is, het vruchtgebruik van 5 huisjes en erven, gelegen aan de Ver­wersdijk bij de Molenstraat in de Cromhoutspoort. Het eigen­dom van de 5 huisjes, alsmede het overige van de nalaten­schap, zal als volgt worden verdeeld: De kinderen Lam­brecht, Geer­truijt, Maerten en Grietge Leeuwenhoeck krijgen ieder een vijfde deel.

De kinderen van Jannitge, getrouwd met Lucas Pietersz. van Kessel, krijgen het resterende vijfde part. In het testament wordt ook geregeld dat alles wat Geertruijt van haar ouders geërfd mocht hebben, bij haar overlijden over moet gaan naar haar broers en zusters of hun nakome­lingen. Als Lucas van Kessel nog leeft dan erft niet Jannigje maar haar kinderen. Hun zonen Lambrecht en Maerten Leeuwenhoeck worden als voogd aangewezen.

In het testament van Adam Benninck van 28 augus­tus 1655 (zoon van Vincent Cornelisz Benninck -wschl d­eurwaarder in Den Haag- en Maria Warniers) wordt aan Huijch 200 gulden gelega­teerd [In 1697 wor­den door zijn tweede vrouw Anna Verloo, An­thony en Lam­brecht Leeu­wenhoek haar neven genoemd; deze zijn ook op 31 mei 1697 in het sterfhuis van Adam Benninck aan­wezig].33

Na 1632 wordt Huijch Thonisz. Leeuwenhoek, mandenmaker enige ma­len aangeslagen bij de verpondingen en wel 'Cromhoutspoort' 29 stui­vers; 'Noortsij van de poort van de Vest naet water' (=Leeuwenpoort NZ aan het Oosteinde) resp. 36 stuivers en twee gulden; 'Oosteinde OZ' vijf gulden; 'Turfmarkt WZ in de poort' 6 gulden, 'voor nogh een huijs­gen in de poort' 13 gulden en een aan de 'Noordsij van de Jacob Ger­ritsstraat'.34

In 1638 wordt Huijch Thonisz., mandenmaker in de 'Jacob Ger­ritsstraet naer de Turfmarct toe' twee maal aangeslagen in haardstedengeld en wel resp. voor één en zes gulden.35

Bij de buskruitramp van 1654 was er sprake van schade aan huizen van Huijch Tonisz. Leeuwenhoek en wel voor 300 gulden aan 'vijff huijsen in een poort' aan de westzijde van de Ver­wersdijk en van vijf gulden en 16 stuijvers aan 'vier huiskes in een poort' eveneens aan de westzijde van de Ver­wersdijk.36

Kinderen:

1.    THONIS HUIJCHZ., ged. Delft 23 mei 1621, begr. Delft 13 fe­bru­ari 1633.

2.    LAMBRECHT HUIJCHZ., ged. Delft 28 augustus 1622, jong o­ver­leden.

3.    LAMBRECHT HUIJCHZ., ged. Delft 1 sep­tember 1623, begr. Delft 18 september 1623.

4.    LAMBRECHT HUIJCHZ., volgt IVb.

5.    MAERTEN HUIJCHZ., ged. Delft 1 april 1627, begr. Delft 30 mei 1627.

6.    GEERTRUIJ HUIJCHDR. van Leeuwenhouck, ged. Delft 30 mei 1628, begr. Delft 20 december 1684. Geertruij testeert, sa­men met haar zuster Marga-retha, als bejaarde dochters, wonende te Delft, op 14 augustus 1677.37 Ze be­noe­men elkaar tot uni­verseel erfge­naam. Na het over­lijden van de langstle­vende gaan alle kle­deren naar hun gehuwde zuster Jannetje.

       Zij zal alsdan ook het vruchtgebruik over al hun goederen hebben.

       Het eigendom van alle goederen gaat in drie delen naar de twee broers Lambrecht en Maarten (of hun descendenten) alsmede de kinderen van Jannetje. De beide broers zijn exe­cuteurs van het testa­ment. In het huizenprotocol komt zij eerst voor aan de Ponte­marct WZ in een poort, daarna aan de Ver­wersdijk WZ.

7.    MAERTEN HUIJCHZ., volgt IVc.

8.    JANNITGE HUIJGENDR., ged. Delft 13 novem­ber 1633, begr. Delft 29 april 1681. Zij huwde Delft 17 oktober 1660 met Lu­cas Pietersz van Kessel, pla­teelbakker, begr. Delft 14 okto­ber 1682.

       Jannitge -ze tekent Johanna- en Lucas testeren op 9 sep­tember 1662.38 Ze wonen aan de oostzijde van de Oude Delft, tegenover het Begijnhof. Lucas is ziekelijk te bedde leg­gende. De langstlevende is universeel erfge­naam. Kinderen moeten worden onderhouden etc. en ontvan­gen eens een be­drag van 50 gulden. De langstlevende is voogd.

9.    GRIETJE HUIJCHDR. van Leeuwenhoec, ged. Delft 31 mei 1637, woont 1702 (in Rotterdam) Leu­veha­ven bij het wijn­ton­nitje, overl. Rot­ter­dam 18 mei 1702. Zij ondertr. Delft 3 fe­bruari 1680 en huwde Schip­luiden (at­tes­tatie 4 februari 1680 in Rotterdam gege­ven om op 18 fe­bruari 1680 te trou­wen in Schiplui­den) met Gijsbert Pieter­se Cruijt, wijnkoper 1684, koopman 1702 in Rotterdam, zoon van Pieter Gijsberts­z. Cruijt en Maria Wil­lems de Veth.

       Uit dit huwelijk zijn geen kinderen voortgekomen.

       Gijsbert had enkele kinderen uit zijn eerdere huwelijk. Grietje tes­teerde drie maal. Ongehuwd testeert zij met haar zuster Geertruij (zie IIIb-6). In haar tweede testa­ment -29 januari 168439- wordt Gijs­bert tot universeel erf­genaam benoemd, terwijl de kinderen, moch­ten die er zijn, de legitieme portie ontvangen. Haar zuster Geer­truij Huij­gen Leeuwenhoek, bejaarde ongehuwde dochter te Delft, krijgt, indien er geen kinderen zijn, de lijftocht van het huisje van Grietje staande en gelegen in de Leeuwenpoort tot in Delft. Achttien jaar later, drie dagen voor haar dood testeert Grietje op­nieuw.40 Ze is "siekelijk te bedde leggen­de dogh haar verstant magtig" en verklaart niet boven de 4000 gulden te zijn gequoti­seerd. Ze heeft geen kinde­ren en haar zuster Geertruij is reeds lang overle­den. Grietje laat nu -ieder voor een derde part- erven de kinderen en ver­dere descenden­ten van haar broers en zuster Lambrecht, Maarten en Jannetje Leeuwenhoek.

       Haar man Gijsbert, die alles zou hebben geërfd indien het eerdere testament nog van kracht zou zijn geweest, krijgt nu slechts het vruchtgebruik. Voogden zijn haar neven Maerten en Adriaen Leeu­wenhoek alsmede Barent van Frij­tom en François van Trigt.

       Op 16 mei 1702, één dag na het maken van het testament door Grietje, legt Gijsbert Kruijt een verklaring af dat hij aan zijn twee zoons Nicolaas en Pieter, koopman resp. pontgaar­der te Rotterdam, een bedrag van 2.100 carolus guldens s­chuldig is voor geleverde win­kelwaren.41 Op diezelfde dag leggen hij en zijn beide zoons een verkla­ring af inzake de erfenis van Gijsbert van zijn moeder Maria Willems de Vet­h.42

       Maria had in haar testament haar zoon Gijsbert de keus gegeven tussen het houden van het vruchtgebruik van zijn kindsdeel (waarvan het eigendom dan zou toekomen aan zijn zonen Nicolaas en Pieter) en het in eigendom verkrijgen van dat deel van zijn kindsdeel dat de legitieme portie is.

       Hij zou binnen zes weken na haar overlijden moeten kiezen maar had dat verzuimd. Nu verklaart hij dat hij gekozen heeft voor het vruchtgebruik. Zijn zoons verklaren dat hij dat aan hen binnen zes weken na het overlijden van Maria de Veth had gezegd.

       Mogelijkerwijs is dit waar, maar vastgesteld kan worden dat dit de zoons en Gijsbert wel goed uitkomt, aangezien bij de andere keuze een deel van de erfenis in de gemene boedel van Gijsbert en Grietje zou zijn gevallen en vervolgens bij haar erfgenamen!

       Op 19 mei 1702, een dag na het overlijden van Grietje Leeu­wenhoek laat Gijsbert optekenen dat Grietje overleden is op 18 mei 1702 "des morgens de clocque ontrent tus­schen een en twee uijren" en dat hij haar zal laten begraven "op een be­quame tijt ende maniere na cos­tuijmen alhier gebruijcke­lijk" onder de aantekening dat hij dat niet doet als erfge­naam van Grietje "maar alleen uijt een preuse sake" en wel ten laste van de erfgenamen van Grietje op wiens verzoek "en speciale ordre" hij de begrafenis verzorgt.43

       Bovenstaande aktes lijken de conclusie te rechtvaardigen dat het testament van Grietje Leeuwenhoek haar man en stiefzoons onaan­genaam heeft verrast!

          

IVb. LAMBRECHT HUIJCHZ. (LEEUWENHOEK), ged. Delft 11 au­gus­tus 1624, groenemandemaecker, begr. Delft 4 januari 1701. Hij huw­de Delft 31 maart 1652 met Adriaentgen Cornelisdr van S­paen­donck, ged. Delft 15 september 1628, begr. Delft 18 augus­tus 1688, dochter van Cornelis Adriaensz. van Spaendonck en Russgen Ger­rits van der Made.

In het huizenprotokol komt Lambrecht twee maal voor resp. Oude Delft WZ en Peper­steeg ZZ.

Adriaentgen testeert op 27 januari 1648 (44). Ze woont dan bij haar grootvader Gerrit Adriaansz. van der Made, wonende bui­ten de Water­slootse Poort van Delft. Haar moeder is overleden. Zij benoemt haar vader, Cornelis van Spaendonck, die in 1640 met het schip 's-Hertogen­bosch van Delft naar Oost-Indië is geva­ren, tot haar enige erfgenaam, althans indien hij onge­huwd is en binnen zes jaar na het overlijden van Adriaentgen in het land zal zijn. In andere situaties gaat de helft naar de familieleden van moeder's zijde en de andere helft naar die van va­der's zijde. Tot executeurs worden benoemd Harman Pie­ters, kuiper en Cornelis Claesz., wijnverlater, haar tegen­woordige voogden. Haar goede­ren zullen tot zes jaar na haar overlijden bij de Weeskamer moe­ten berusten. Getuige is, naast de klerk, Cornelis Jansz. Haga, wonende te Maassluis (Maeslant sluijs).

Adriaentge erft in 1649 1/3 deel van 8409 gulden van haar g­root­ou­ders Ger­rit Adriaensz. van der Made en Aechtge Ger­ritsdr. Zie hiervoor nader het artikel van de heer C.D. Bakker in Gens Nostra van november 1966.45

Lambrecht en Adriaentgen testeren op 19 februari 1653 ten huize van Joost van Adrichem, oud burgemeester van Delft en in presentie van Gerrit van Assendelft, notaris.46 Ze wonen aan de westzijde van de Oude Delft.

Zij herroepen de huwelijkse voorwaarden die voor notaris H­armen van der Ceel waren verleden. Ze benoemen elkaar tot universele erfgenaam. De langstlevende moet eventuele kinde­ren naar school laten gaan, een handwerk laten leren etc.

Als Ariaentge als eerste overlijdt terwijl er kinderen zijn, dan zullen die kinderen een derde gedeelte van alle goederen, ac­tiën en crediten erven met uitzondering van het huisraad en de inboedel. Als Ariaentge eerst sterft zonder kinderen na te laten, dan zal "haren man gehouden sijn te scheijden van de eene helft van alle boedel ende goederen, actiën ende credi­ten", waarvan haar vader, die in Oost-Indië verblijft, het vrucht­ge­bruik zal krijgen.

Als Lambrecht eerst overlijdt, kinderen nalatende, dan behoeft aan hen niets te worden uitgekeerd door Adriaentje.

Sterft hij zonder kinderen na te laten "dat alsdan deselve sijne huijsvrouw gehouden sal sijn, terstont naer sijn testa­teurs overlijden uijt te keeren ende te laeten volgen aen desselfs vaeder ende moeder alle het toebehooren van de winc­kel, werck ende hout van sijn testateurs neringe van mandema­ken".

Mocht Lambrecht niet alle bepalingen in acht nemen na haar overlijden, dan zullen de bepalingen van genoemde huwelijkse voorwaarden weer geheel van kracht worden, zo verklaart Ari­aentge tenslotte.

Zij testeren opnieuw en wel op 20 november 1655.47 Onder andere bij Lambrecht berusten de gelden uit de erfenis van Martijnje Adriaens van Spaendonck, tante van Adriaentje van Spaen­donk.48

Kinderen:

1.    ANTHONY, ged. Delft 9 april 1653, begr. Delft 30 mei 1671, als j.m. aan de Oude Delft op den hoek van de Smitsteeg.

2.    CORNELIS, ged. Delft 20 april 1655, begr. Delft 6 okto­ber 1657 ("een baarkind" van Lambrecht Leeuwenhoek49).

3.    RUSSJE, ged. Delft 2 augustus 1657, begr. Delft 11 februari 1746 (aangeg. impost 6 + 6 gulden; ongehuwd).

       Russje testeert samen met haar zuster Maddalena op 7 au­gustus 1740. Ze benoemen elkaar tot universeel erfge­naam. Beiden tekenen met een kruisje.50

4.    MARTINUS (MAERTEN), volgt Va.

5.    ADRIAEN LAMBRECHTSZ., volgt Vb.

6.    MADDALENA, ged. Delft 29 juli 1665, begr. Delft 29 maart 1746 (aangeg. impost 6 + 6 gulden; ongehuwd).

7.    CORNELIS, ged. Delft 20 maart 1668, begr. Delft 5 juli 1669.

8.    CORNELIS, ged. Delft 13 juli 1670, notarisklerk bij zijn broer Adri­aan, begr. Delft 19 april 1702. .

 

Va. MARTINUS (MAERTEN) LAMBRECHTSZ (LEEUWENHOEK), ged. Delft 20 november 1659, mr. mandenmaker, woonde Oude Delft 1742, begr. Delft 18 januari 1742 (aangeg. impost 6 gulden). Hij huwde Delft 30 april 1690 met Margar­etha Pie­ters van Lim­burc­h, begr. Delft 3 juni 1716 (aangeg. impost 6 gulden).

Maarten en Margaretha, wonende te Delft, testeren thuis op 20 oktober 1709.51 Ze verklaren in de 100e penning beneden de 4000 gulden gequo­tiseerd te zijn. Ze benoemen elkaar tot universeel erfgenaam on­der de conditie dat de langstlevende de kinderen zal opvoeden, een handwerk zal laten leren etc..

Voorts zal aan hun vijf kinderen (of meer als ze er nog meer zullen krijgen) bij huwelijk of meerderjarigheid in totaliteit moeten worden uitgekeerd een bedrag van 1000 gulden.

De ongehuwde kinderen Adriana, Magdalena en Lambertus Leeu­wen­hoek testeren gezamenlijk op 21 februari 1739.52

Ze zijn elk beneden de 4000 gulden gegoed. Hun vader Maarten wordt door ieder tot universeel erfgenaam benoemd. Als die voor­overleden zou zijn, benoemen ze elkaar tot erfgenaam.

Als weduwnaar testeert Maarten op 16 februari 1740 voor nota­ris Cor­nelis de Man.53 Hij is dan tachtig jaar oud en woont in een huis aan de westzijde van de Oude Delft.

Hij prelegateert dat huis alsmede een huis aan de noordzijde van de Buitenwatersloot, zijn huisraad e.d. aan zijn ongehuw­de kinderen Adria­na, Lambertus en Magdalena Leeuwenhoek. Dit tot egalisatie van het­geen hij zijn andere twee kinderen Pieter en Eva eerder had gegeven wegens moederlijk bewijs, de bij hun huwelijk gegeven uitzet en anders­zins. In al het overige van de nalatenschap krijgen de vijf kinderen ieder een egale portie. Ieder krijgt wel zelf de eigen lijfrentebrieven die M­aar­ten voor hen had afgesloten. Executeur van het testa­ment en voogd over de minderjarige kinderen is Lambertus Leeu­wenhoeck Adriaansz. wo­nende te Haastrecht (VIb).

Cornelis de Man, notaris te Delft, legateert in 1744 aan de drie onge­huwde kinderen van Martinus en Margaretha nl. Adria­na, Lambertus en Magdalena Leeuwenhoek een bedrag van 1200 gul­den.54 Bij overlijden van een van hen gaat dat deel naar de an­dere twee.

Kinderen:

1.    ADRIANA, ged. Delft 16 april 1691, naaister, woonde Oude Delft samen met haar zuster en broer, doet als j.d. belijde­nis aldaar 30 december 1712, overl. Delft 27 mei 1767 (aan­geg. impost 15 + 15 gulden; ongehuwd).

       Adriana testeert op 2 mei 1764 alleen, als bejaarde onge­huw­de doch­ter.55 Ze is beneden de 3000 gulden gegoed. Ze prele­gateert aan haar zuster Eva Leeuwenhoek enige siera­den, het grootste deel van de aanwezige kleding (deels van haar vader) en van het linne­goed. Anthony Leeuwenhoek, zoon van wijlen haar broer Pieter, krijgt sieraden, waar­onder "een silver signet" met het wapen van Leeuwen­hoek, kleding, porcelein alsmede jaarlijks een bedrag van 50 caro­lus gul­den van 20 stuivers het stuk.

       Haar neven en nichten Gerrit, Adriaan, Eva, Jacoba en Ca­tharina Leeuwenhoek, kinderen van wijlen haar neef Lam­bertus Leeuwen­hoek, krijgen enkele sieraden en kleding van haar en haar overleden zuster (= Magdalena) afkom­stig. De kinderen van Lambertus krij­gen gezamenlijk de rest van de huisraad. Nicht Judith van den Burgh, bejaar­de dochter te Delft, krijgt 25 carolus guldens.

       Tot universele erfgenamen benoemt zij verder de kinderen van Lam­bertus Leeuwenhoek, met dien verstande dat alles onder berusting van de executeurs moet blijven zolang haar zuster Eva nog leeft, die het vruchtgebruik ervan krijgt. Executeurs zijn de broers Gerrit, Adriaen en Jacob Leeuwenhoek, kinderen van Lambertus.

       Ze krijgen alle macht, met dien verstande dat zij niet mogen verko­pen haar testatrices tuin met de twee huisjes daarbij behorende aan de Buijtenwatersloot in Delft, waar thans haar zuster Eva woont en die daar haar leven lang mag b­lijven wonen.

       Op 7 mei 1767, kort voor haar dood, testeert Adriana we­derom.56 Anthony krijgt als legaat o.a. de goederen in 1764 genoemd. Eva Leeuwenhoek krijgt "het huijs en erve aen de westzijde van het Ou­de Delft op den hoeck van de Smitsteeg alhier bij haer testatrice bewoond werdende met het kleij­ne huijsje daeragter aen haer testa­trices thuijn met de twee huijsjes daeraen behorende op de Buijten­waetersloot alhier" en verder alle meubelen, klederen, juwelen, goud en zilver etc. die zij zal nala­ten en niet hierboven zijn gelega­teerd. Alle lasten van deze legaten -en wel speciaal de colla­terale successie- moeten uit de rest van de erfenis worden betaald. Het vruchtgebruik van alle overige bezittingen van Adriana wordt haar zuster Eva en haar tegenwoordige man Arnoud Carlier gegund en na het overlijden van die beiden haar overleden broederszoon Anthony Leeuwenhoek. Het eigendom gaat naar de kinderen van Anthony.

       Die ontbrekende dan naar de kinderen van wijlen haar tes­tatrices neef of vaders broeders zoon Lambertus Leeu­wen­hoek, in zijn leven gewoond hebben in Haastrecht. Voogden over het testament zal zij nog bij akte benoemen. (Dat doet zij in de erop volgende verklaring van 7 mei 1767, waarin zij tot voogden benoemt Arnoud Carlier en notaris Hendrick Halder). De oppervoogdij over het door de min­derjarige erfgenamen geërfde en hetgeen in vrucht­gebruik is gegeven wordt aan de Weesmeesters van Delft gegeven. Zij verklaart bene­den de 8000 gulden te zijn gegoed. Op 31 juli 1767 wordt de boedel­beschrijving opgemaakt.57 Adriana is op 27 mei 1767 in haar woning aan de westzijde van de Oude Delft overle­den. Uit de boe­delbe­schrijving blijkt dat het huis aan de Smitsteeg (of Smoorsteeg) oor­spronkelijk -2 december 1656- in eigendom is gekomen van Lam­bregt Huijgensz. Leeuwen­hoek.

       Het andere huisje, liggende aan de noordzijde van de Buij­tenwater­sloot, was oorspronkelijk aan Lambregt Leeu­wen­hoek gekomen op 27 februari 1682 en de twee huisjes aan de noordzijde van de Buijtenwatersloot aan Adriana, Lambert en Magdalena Leeuwen­hoek op 14 juni 1746. Uit de obligaties blijkt dat haar ouders op 24 februari 1706 en 3 augustus 1708 lijfrenten hebben gekocht ten be­hoeve van Adriana (14 resp. 17 jaar oud) van elk 20 gulden per jaar.

       Op 27 februari 1768 levert notaris Christiaen Westakker bewijs aan de Weeskamer dat Arnoud Carlier en de thans overleden Hendrik Halder tot voogden waren benoemd.58

       De Weeskamer benoemt op die datum notaris Christiaen Wes­takker, na het overlijden van notaris Hendrik Halder, tot voogd.59 De reke­ning van de boedel is voor de Weeskamer op 28 juni 1768 ge­daan.

       Vervolgens worden door notaris Westakker zes rekeningen gedaan, de laatste op 28 april 1781. Op dat moment was 7/8 van de goederen uitgekeerd aan de meerderjarige erfgena­men. Het overige 1/8 part, toekomende aan de minderjarige Lambertus Leeuwenhoek, zijnde groot 534 gulden en 6 pen­ningen, wordt nog door de Weeskamer be­heerd. Op 5 april 1798 compareerde Lambertus Leeuwenhoek, meerderjarig, die zijn erfdeel ophaalde, zijnde 792 gulden en 16 stuijvers.

2.    PIETER, volgt VIa.

3.    LAMBERTUS, ged. Delft 28 augustus 1695, begr. Delft 20 au­gus­tus 1696.

4.    LAMBERTUS, ged. Delft 29 juni 1698, begr. Delft 8 mei 1752 (aangeg. impost 3 + 3 gulden; ongehuwd).

5.    MAGDALENA, ged. Delft 15 september 1699, naaister, overl. na 1750 (nog genoemd in personele quotisatie 1750) en vóór 2 mei 1764.

6.    EVA, ged. Delft 29 november 1701, woonde Oude Delft 1767, begr. Delft 30 no­vember 1776 (aangeg. impost 3 gulden). Zij ondertr. Delft 25 april 1733 en Leiden 1 mei 1733 met Ar­noud (Ar­nout, Remoud) Carlier (Van Karlier), bostelmaker (1733), begr. Delft 19 juni 1780 (aangeg. impost 3 gulden). Beiden betalen bij hun huwelijk aan de gaarder (impost) 6 gulden in resp. Delft en Leiden.

       Eva en Aarnoud (Remoud) Carlier worden in 1748 lidmaat te Delft, komende uit Leiden, alwaar ze op 12 oktober 1748 at­testatie kregen naar Delft (Pieterskerk). Zij laten geen kinderen na.

7.    CORNELIA, ged. Delft 13 februari 1704, begr. Delft 2 oktober 1704.

 

VIa. PIETER LEEUWENHOEK, ged. Delft 8 april 1693, mr. manden­maker, begr. Delft 21 maart 1750 (aangeg. impost pro deo). Hij ondertr. 1e Delft 1 april 1718 met Kniertje van der Doe, ged. Delft 8 okto­ber 1693, begr. Delft 2 juli 1731 (aangeg. impost 3 gulden), dochter van Pieter van der Doe en Jo­sijntie Pieters van Swenne.

Hij ondertr. 2e Delft 12 december 1733 met Sara (Zara) Taarling (Tare­ling), verm. ged. Delft 27 januari 1697 als dochter van An­tony Taarlingh en Susanna de Meij. Pieter en Sara betalen bij hun huwelijk ieder 3 gulden aan de gaarder te Delft.

Pieter Leeuwenhoek, j.m. wonende aan de Oude Delft, doet belij­denis te Delft 3 november 1713.

Pieter en Kniertje testeren op 23 juni 1731.60 Kniertje is dan zieke­lijk. De langstlevende wordt universeeel erfgenaam. De langstlevende moet kind of kinderen opvoeden en van "alle lijf­snood­druften (te) versorgen", te laten leren lezen, schrijven, een ambacht te laten leren etc. De langst­levende is voogd. Pie­ter Leeuwenhoek en Sara Taarling, wonende aan de Buijtenwa­ter­sloot, testeren op 17 november 1734.61 Pieter benoemt tot zijn erf­ge­na­men in gelijke porties zijn zoon Maarten, verwekt in zijn eerder huwe­lijk met Kniertie van der Doe, de kind of kinderen die hij uit zijn tweede huwelijk mocht komen te pro­creëren, alsmede zijn huis­vrouw Sara Taar­ling zelf. Mocht zijn "voorsoontie" voor hem komen te overlij­den, dan erft Sara T­aarling alleen. Sara benoemt haar man Pieter tot universeel erfgenaam, met de plicht mogelijke kinderen op te voeden etc. Hij be­noemt tot voogd zijn vader Maarten Leeuwen­hoek, mr. man­denmaker en Pieter Haverlingh, capitein van de schutterij alhier. Zij benoemt haar man Pieter tot voogd.

Kinderen uit het eerste huwelijk:

1.    MAARTEN, ged. Delft 9 februari 1721, overl. voor 21 maart 1750. Maarten testeert op 2 april 173762, waarbij hij ver­k­laart beneden de 4000 gulden gegoed te zijn. Hij is gezond van lichaam, zijn verstand wel gebruikende en 16 jaar oud.

       Maarten woont bij zijn vader Pieter Leeuwenhoek aan de Buijtenwa­tersloot zuidzijde. Hij benoemt zijn vader tot universeel erfgenaam en -bij diens overlijden- diens te­genwoordige huisvrouw Zara Taar­lingh. Getuigen zijn Simon Donker en Basel Hendrick den Dansser.

2.    PIETER, ged. Delft 14 februari 1723, verm. begr. Delft 25 april 1724 (baarkind). Voor impost aangegeven 3 gulden.

3.    N.N., doodgeboren kind van Pieter Leeuwenhoek, begr. Delft 16 maart 1726 (aangeg. impost pro deo).

Kinderen uit het tweede huwelijk:

4.    ANTONY, ged. Delft 21 november 1734, bediende aan 's Lands beschreven middelen, begr. Delft 18 juni 1773 (aangeg. im­post 6 gulden). Hij huw­de Delft 8 mei 1768 met Lijn­tje Par­men­tier (Palmentier). Beiden betalen 6 gulden aan de gaar­der te Delft. Zij teste­ren, wonend op de Buitenwa­tersloot, op 2 juni 1768.63 Zij zijn beneden de 2000 gulden gegoed. Zij be­noe­men el­kaar tot universeel erfgenaam onder de ver­plichting eventuele kinde­ren op te voeden, een beroep te laten leren etc. en hen bij huwe­lijk een uitzet alsmede 12 gulden en 12 stuivers te geven.

       Antony wordt genoemd in het testament van zijn tante Ad­riana Leeuwenhoek (Va-1).

5.    AARNOUDT, ged. Delft 2 juni 1737, verm. begr. Delft 27 juni 1738 (baarkind).Voor impost aangegeven 3 gulden.

6.    JOHANNIS, ged. Delft 22 februari 1739, overl. voor 21 maart 1750.

 

Vb. ADRIAEN LAMBRECHTSZ. LEEUWENHOEK, ged. Delft 7 fe­bru­ari 1662, notaris te Delft van 1687 tot 1730, woonde Korenmarkt te Delft, secretaris van de Heer­lijk­heid Zouteveen, overl. Haas­trecht, begr. Delft 25 juni 1739 (aangeg. impost Haast­recht 22 juni 1739 30 gulden; met aantekening dat het lijk naar Delft zal wor­den ver­voerd om te worden begraven; ook aangeg. im­post Delft voor 15 gulden). Hij huwde Delft 19 okto­ber 1689 met Eva Jacobs Over­schie (Ouderschie), ged. Delft 30 novem­ber 1662, begr. Delft 24 april 1723 (aangeg. impost 30 gulden), dochter van Jaco­bus Jacobs O­ver­schie (Ouwerschie) en Ida (de) Keij­ser.

Testament van Eva Jacobs in 1687 voor notaris Abram van der Velden.64

Op 23 september 1689 sluiten Adriaan en Eva huwelijkse voor­waar­den.65 Adriaan, mede notaris, wordt geassisteerd door zijn vader Lam­bregt Leeuwenhoek, terwijl Eva wordt geassis­teerd door Dirk van der Hout, behoudvader, Ida Keijzer, haar moe­der, alsmede Pieter Ouwer­schie en Johannes Keijzer, ooms. Er zal geen gemeenschap van goede­ren zijn. Alle goederen zullen op een inventaris worden opgenomen. Alle erfenis­sen vallen buiten de boedel.

Dat geldt ook voor optredende winsten en verliezen in het hu­welijk, al heeft de bruid de optie daarin wél te participe­ren. Als Adriaan eerst komt te overlijden zal Eva een bedrag van 1000 gulden ontvangen als morgengave. Adriaen en Eva testeren op 16 december 1689.66 Ze her­roepen alle voorgaande wils­beschikkingen. De langstlevende is univer­seel erfgenaam en voogd. De langstlevende zal de kinderen naar school moe­ten laten gaan, een eerlijk ambacht, handwerk of emplooi laten le­ren etc. Voorts zal de langstlevende aan de kinderen bij huwe­lijk een uitzet moeten meegeven en aan hen gezamenlijk bij mondigen dage of eerder huwelijk een be­drag van 300 carolus gulden moeten uitkeren. Op 28 juni 1694 koopt notaris Adriaan Leeu­wen­hoek van Gabriël Schrevelius, brou­wer in de Brouwe­rije van de Halve Maen in Delft, een huis en erf gele­gen aan de west­zijde van de Coorn­marct, genaamd Het Witte Huijs.67 Aan de achter­zijde is het huis belend door het huis van Ida Keij­sers, thans wedu­we van Dirck van der Hout. De koopsom be­draagt 3400 gulden, in contanten voldaan.

 

            ADRIAAN CONTRA DE HEREN VAN DE WETH

 

Adriaan Leeuwenhoek is ruim 40 jaar notaris in Delft geweest. In het begin van 1730 vergaderen de Heren van de Weth in Delft over het gedrag van Leeuwenhoek.68 Er wordt melding van ge­maakt dat hem diverse keren op last van de Heren van de Weth door de gerechtsbodes boodschap­pen zijn gegeven waarbij hij telkens zeer impertinent tegen hen uitvoer en dat hij in al zijn gedrag een groot disrespect voor de regering (=bestuur van Delft) en disobedientie tegen haar bevelen toon­de. Toen hij ook nog twee schepenen onor­dentelijk had bejegend en rumoer bij het huis van een van hen had gemaakt, was voor de Heren van de Weth de maat vol. Op 21 febru­ari 1730 werd Adriaan ontboden bij de Heren. De Heer Officier ordonneerde Leeuwenhoek excu­ses te maken en zich te onthouden van verder slecht gedrag "waerop door hem Leeuwenhoeck in zeer force ende indecente termen zijnde geantwoort; is na deliberatie goedgevonden den­selve Leeuwenhoeck bij provi­sie van zijn functie als notaris binnen deze stad te suspenderen".

Verder is besloten "tot voorcomingh van alle te vresene onhe­ijlen des­selvs protocol ter verseeckerder plaats te doen bren­gen". Terwijl Leeu­wenhoek in een vertrek in het raadhuis werd gehouden zijn enkele sche­penen met de secretaris naar het huis van hem gegaan waar het comp­toir werd opengebroken (hij had geweigerd de sleutel te geven) en vier boeken en dertien bun­dels notariële papieren met rood band werden toegebonden en van het stempel van Leeuwen­hoek voorzien. Het stem­pel zelf lieten ze achter.

De papieren werden gebracht in de kamer van het raadhuis waar de papieren van overleden en vertrokken notarissen wer­den bewaard. Ver­volgens werd Leeuwenhoek weer binnen­geroe­pen en werd hem bij pro­visie aangezegd dat totdat "preuves van meerder respect ende obedientie aen de magistraet" waren aangetoond zijn admissie als notaris in Delft werd ingetrokken.

Leeuwenhoek moest de volgende dag zijn "notarisborretje" van zijn huis halen en inleveren. Toen hij dat niet deed werd dat er afge­haald en gebracht naar de kamer van de heren schepenen.

In 1730 en 1731 zijn er voor Adriaan Leeuwenhoek nog zeven aktes gepasseerd, de laatste op 28 april 1731. Alle aktes (op één na) zijn van personen die woonden buiten Delft.      

Kinderen:

1.    ADRIAAN, ged. Delft 2 augustus 1690, begr. Delft 8 augustus 1690.

2.    JACOB, ged. Delft 21 december 1692, notarisklerk bij zijn vader Adri­aan en later "kantoorknecht" 1711, 1718, 172169-­ bij Antony van Vollenhoven, pondgaarder in Rotter­dam. begr. Rotterdam 17 januari 1724 (aangeg. impost 17 januari 1724 6 gulden als j.m.; woont dan "Leu­vehaven tot Vollenho­ven in h­uijs").

3.    LAMBERTUS, volgt VIb.

 

VIb. LAMBERTUS LEEUWENHOEK, ged. Delft 13 april 1696, koop­man te Rotterdam en Haastrecht70, schepen Haastrecht 1742-1745, bur­gemeester aldaar 1759-1761, waartsman ald. 1757-1759 en 1761-176371, overl. Haastrecht, begr. Haast­recht 24 april 1764 (aan­geg. im­post 15 gulden). Hij huwde Haast­recht 21 mei 1725 (at­tes­tatie van Rotterdam 20 mei 1725; aan­geg. im­post Haast­recht voor Maria van Leeuwen 30 gulden) met Maria van Leeu­wen, ged. Haastrecht 20 februari 1703, overl. Rosen­daal (Haast­recht), begr. Haastrecht 30 mei 1792 (aangeg. impost 15 gulden), dochter van Gerrit van Leeuwen, koopman te Haast­recht en Catarina (van) Amers­foort.

Lambertus was koopman, eerst in Rotterdam (poorter van die stad op 9 oktober 1721), later te Haastrecht, waarnaar hij ver­huisde 1729-32.

Bij de geboorte van hun kinderen Eva en Gerrit woonde het echtpaar in Rotterdam in de Wijnstraat en bij de geboorte van dochter Jacoba aan de Delftsevaart, eveneens in Rotterdam. De latere kinderen zijn in Haastrecht geboren.

Op 13 mei 1725 sluiten Lambertus en Maria huwelijkse voor­waar­den af.72 Alles is gemeenschappelijk, behalve het legaat van 10.000 gulden dat Maria binnenkort van haar vader zou krijgen en dat haar is gelegateerd door Gerrit Willemsz. Verhaar, oom van Gerrit van Leeuwen, "­voornaam coopman"73 en vele malen burge­meester van Haastrecht.74

Kort na voltrekking van het huwelijk nl. op 14 juni 1725, teste­ren Lam­bertus en Maria, wonende te Rotterdam.75 Ze benoemen elkaar tot universeel erfgenaam en tot voogd. Van het legaat wordt niets meer gezegd. De kinderen tesamen moet door de langstlevende bij volwassen­heid worden uitgekeerd een bedrag van 1000 gulden. Daarnaast moe­ten ze worden opgevoed, een ambacht worden geleerd etc. Als er geen kin­deren zijn en Lam­bertus overlijdt eerst dan moet Maria aan zijn vader Adriaan Leeuwenhoek een bedrag van 2000 gulden uitkeren en bij diens v­oor­overlijden dat bedrag aan Lambertus' vrienden van va­ders' zijde. In het geval Maria eerst overlijdt zonder kinderen na te laten en als haar vader en moeder dan beiden nog in leven zijn -en anders niet- dan moet Lambertus aan hen 2000 gulden uit­keren.

Maria institueert haar ouders als erfgenaam voor die 2000 gul­den en ver­klaart met dat bedrag haar ouders in de legitieme portie "in het alder­ruimst niet te hebben verkort en derhalven niet twijffelende off (haar ouders) sullen met de voors(egde) somme in voldoeninge van dien, ver­genoegen en contentement nemen".

Op 28 oktober 1726 machtigt Gerrit van Leeuwen, koopman, wo­nende te Haastrecht, zijn schoonzoon Lambertus Leeuwenhoek, koopman in wijnen te Rotterdam, om uit zijn naam een bedrag van 400 gulden te vorderen van Cornelis Verolme, wonende te Middelharnis, wegens gele­verd zeildoek.76

Ten behoeve van Theodorus Bisdom worden in Haastrecht in 1745 di­verse verklaringen afgelegd door enkele getuigen inza­ke eind 1745 ont­dekte trapjes bij de erfafscheiding tussen het land van Theodorus Bis­dom en Lambertus Leeuwenhoek (voor­heen het land van Gerrit van Leeuwen).77 In 1745/1746 compare­ren Lambertus Leeuwenhoek en Theodorus Bisdom, oud burge­meester te Haastrecht voor de Hoge Raad.78

 

Kinderen:

1.    EVA, geb. Rotterdam 2 juni 1726, overl. Haastrecht 6 okto­ber 1811. Zij huwde Haast­recht 18 juli 1751 (aangeg. impost Haastrecht elk f 6,‑) met Ever­ardus Stoelendraajer, ged. Utrecht (Domkerk) 21 janu­ari 1724, akte van indemniteit afgegeven door de vroedschap van Utrecht 23 no­vember 175079, broodbakker te Haastrecht, schepen Haas­trecht 1752-1754 en 1755-1759, burgemeester aldaar 1774-1776, 1777-1779, 1780-1782, 1783-1785, 1786-1795 (ontslagen op 17 februa­ri 1795 door het Committé Revolutionaire80), gezwo­rene polder Rosendaal in Haastrecht 1783-181171, overl. H­aast­recht 11 april 1811, zoon van Johannes Stoe­len­draajer en Johanna Toelaar, bur­gers van Utrecht.

       De overlijdensberichten van Eva en Evert in 1811 (ruim 59 jaren gehuwd geweest) geven een aardig beeld van de uitge­breide wijze waarop van zo'n gebeurtenis in die tijd wordt bericht in de kran­ten.81

       Eva en Evert testeren na hun testament van 16 september 1751 wederom op 23 juli 1805.82 Ze zijn beneden de 8000 gulden ge­goed. Na het overlijden van de langstlevende wordt ge­rfd, in gelijke por­ties, door de vier nog leven­de kinderen Johanna (weduwe Jan Tim­mer­man), Lambertus, Johannes en Gerrit alsmede de kinderen van de overleden dochter Eva verwekt in haar twee huwelijken met resp. Anthony van Zijll en Anthony van der Kwast.

2.    GERRIT, ged. Rotterdam 30 oktober 1727, veehouder in Roo­sen­daal, gezworene van de polder Roosendaal 1761-1808, w­aartsman voor Boven Haastrecht ofwel Roosendaal 1773-1775, 1777-1779, 1781-1783, 1785-1787, 1789-1791 en 1793 tot 17 februari 1795, kade­schouwer voor de kade van Hoenkoop 1777-180771, dijkheemraad van de Krimpenerwaard (1810), overl. Roos­endaal 12 mei 1810, begr. Haastrecht 18 mei 1810.

       Gerrit Leeuwenhoek blijft samen met zijn eveneens onge­huwde zuster Jacoba op de boerderij van zijn ouders wo­nen. Zij testeren samen op 14 februari 1805 (haar tweede, waarschijnlijk zijn eerste testament) voor notaris Jan van Nooten in Haastrecht.83 Ieder is beneden de 8000 gulden ge­goed. Ze wijzen elkaar tot univer­seel erfgenaam aan. Na het overlijden van de langstleven­de van hen beiden wordt ge­rfd door de dan nog levende broers en zuster (met repre­sentatie naar alleen elkaar).

       Indien al de broers en zuster overleden zijn dan (pas) gaat alles staaksgewijs naar het nageslacht van alle overleden broers en zusters. Executeurs zijn broers Adriaan, Lam­bertus en Pieter. Die broers benoemen na het overlijden van de langstlevende, Gerrit, "..uijt hoof­de van hunne ver­re gevorderde ouderdom als uijt continueele lig­haamsonge­steldheeden ..." in hun plaats tot executeur Dirk Blanken Hermanusz., notaris te Oudewater.84

       Het testament wordt niet volledig uitgevoerd.

       De kinderen van hun overleden zuster Catharina Leeuwen­hoek menen dat hen nog rechten toekomen uit de boedel van Lambertus Leeuwenhoek en Maria van Leeuwen die onder Gerrit Leeu­wen­hoek zijn gebleven.85

       De drie broers en zuster Eva zijn van mening dat Cathari­na Leeu­wenhoek en haar man Hendrik Okhuizen bij hun verkla­ring van 14 augustus 1792 hebben aangegeven dat zij reeds hun deel in geld hebben ontvangen. Dat was echter een on­gezegelde verklaring die bovendien door de nagela­ten kin­deren van Catharina en Hendrik zo wordt geïnter­preteerd, dat de boedel van Lambertus en Maria alleen gedurende het leven van Gerrit Leeuwenhoek onder zijn bewind zou blij­ven. Partijen komen nu overeen dat de boedel van Gerrit in zes delen zal worden verdeeld nl. naar de nog levende zus­ter Eva, de broers Adriaan, Lam­bertus en Pieter Leeuwen­hoek, de nagelaten zoon van broer Jacob Leeuwenhoek en de kinderen van de overle­den Catha­rina Leeuwenhoek. De af­handeling vindt vervolgens plaats door notaris Dirk Blan­ken te Oudewater, die alle goederen pu­bliek heeft verkocht. De boerderij van Lambertus Leeuwen­hoek en Maria van L­eeuwen (alsmede de grondstukken van hun zoon Gerrit), zijnde "een zeer schone en welgeleegene hoffsteede", worden geveild op 18 oktober 1810 in de her­berg Het Ooievaarsnest in Haastrecht.86 Koper is zoon Lambertus Leeuwenhoek (VI­Ib) voor in totaal 12.000 gulden. Hij sluit daarvoor drie le­ningen af en wel bij zijn zuster Eva, broer Pieter en mejuf­frouw Anna Margaretha Elisabeth Clasina van Pesch te U­trecht.87 De bomen en hout van de boerderij, alsmede enke­le meubels, worden geveild op 1 de­cember 1810 en brengen 203 gulden en 18 stuivers op.88 De overige inboedel wordt geveild op 5 t/m 9 november 1810, hetgeen in totaal 3139 gulden en 6 stuivers opbrengt, waar­van 1048 gulden voor het vee.89 De scheiding van de nala­tenschap vindt tenslotte plaats op 7 mei 1811.90

       De boerderij wordt geërfd door de dochter van Lambertus Leeuwenhoek en Maria Rietveld, Maria Leeuwenhoek, die gehuwd was met Dirk Verweij en later met Hendrik Krom­wijk. Zij verkoopt de boerderij -en het grootste deel van de grond- op 1 mei 1829 voor 8000 gulden aan Pauline Maria Hondorff Block, weduwe van Salomon Reijnders Bisdom van Vliet (in leven schout van Haastrecht).91

       Het deel van de boerderij van zijn ouders dat Gerrit bezat (2/7 deel) werd op 23 augustus 1810 op 1060 gulden ge­taxeerd en een stuk land in bezit van Gerrit op 3100 gul­den.92

3.    JACOBA, ged. Rotterdam 13 oktober 1729, ongehuwd, overl. Ro­sendaal (Haastrecht), begr. Haastrecht 28 okto­ber 1808.

       Jacoba testeerde als jonge dochter, ziekelijk, op 14 maart 1761 voor schepenen en secretaris van Haastrecht, doch leefde daarna nog 47 jaren.93 Ze verklaart beneden de 2000 gulden gegoed te zijn. Het testa­ment wordt ten huize van haar in Haastrecht opgemaakt. Broer Lambertus krijgt een le­gaat van 50 gulden. Universele erfgenamen zijn haar ou­ders en -die beiden niet meer in leven zijn­de- haar broe­ders en zusters (met representatie) ieder met een gelijke portie.

       Getuigen zijn Claas Barneveld en Justus Verhaar, schepe­nen. Het testament wordt vervangen door het hierboven bij Gerrit Leeuwen­hoek opgenomen testament van 14 februari 1805, waarin zij alles nalaat aan Gerrit. Jacoba bezit 1/7 deel van de boerderij van haar ouders, welk deel begin 1809 op 400 gulden wordt getaxeerd.94

4.    KATRINA, ged. Haastrecht 16 maart 1732, overl. tussen 16 maart 1797 en 14 februari 1805. Zij huwde (schepen­bank) Haastrecht 15 juni 1759 met Hendrikus Ok­huijsen, ged. W­oer­den 11 mei 1735, over­l. tussen 16 maart 1792 en 14 febru­ari 1805, zoon van Jacob Okhuijsen en Annigje Janse Ver­h­oeff.

5.    ADRIAAN, ged. Haastrecht 28 februari 1734, vee­houder aan de Goejanverwellesluis in Hekendorp, schepen van de sluis in Heken­dorp 1771/1772, schepen Hekendorp 1772-1774, 1775-1777, 1778-1780, 1781-1783, 1784-1786, 1787-1789, 1790-1793, 1794, schepen/lo­co-schout 1795-1811 aldaar, ad­junct-maire Hekendorp 1811, arm­meester He­kendorp in 178795, kerkmees­ter wegens het Land van Steijn in Haast­recht -als opvolger van zijn schoonvader Harmen van Grieken- in 176896, overl. Hekendorp (gem. Waarder)/ Haast­recht 31 okto­ber 1814. Hij huwde Haast­recht 15 december 1764 (Adriaan betaalt 15 gul­den bij de gaar­der van Haast­recht en Cornelia 15 gulden bij de gaa­rder in het Land van Steijn) met Cornelia van Grie­ken, geb. Stein (bij Haast­recht), ged. Haastrecht 10 juni 1736, overl. Heken­dorp (gem. Waar­der) 4 novem­ber 1808, begr. Haast­recht , dochter van Herman (Harmen) van Grie­ken, vee­hou­der, en Jefje (Eva) Kla­re.

       Adriaan Leeuwenhoek was veehouder op de boerderij aan de Goe­janverwellesluis in Hekendorp waarin in het jaar 1787 korte tijd prinses Wilhelmina van Pruisen is vastgehouden tijdens haar tocht naar Den Haag.

 

       PRINSES WILHELMINA VAN PRUISEN EN DE PATRIOT­TEN

 

       Op 28 juni 1787 werd de prinses van Oranje, Wilhel­mina van Prui­sen, gehuwd met prins Willem V en zus­ter van koning Frede­rik Willem II van Pruisen, door het vrijkorps van Gouda aange­houden aan de Vlist. Zij was op weg naar Den Haag van waaruit zij hoopte de revolutie van de patriotten te kunnen breken. Prin­ses Wilhelmina van Pruisen werd "­"ve­rzocht" van de Vlist te rijden naar Hekendorp waar zij en­kele uren verbleef in de boerderij van Adriaan Leeuwen­hoe­k gelegen aan de Goe­janverwellesluis, waar de comman­dant van het vrijkorps ingekwartierd was. Op dat moment woon­de Adriaan, zijn vrouw Cornelia van Grieken en zijn neef Lambertus Leeuwen­hoek op die boerderij. De aan­hou­ding van prinses Wilhelmina was aanleiding voor de in­ter­ventie van haar broer Frede­rik Willem II die ons land bin­nenviel en een eind maakte aan de revolutie.97

       Voor Adriaan had deze gebeurtenis ook gevolgen. De leden van het Comité van De­fensie te Woerden melden later dat "... men haar (de prin­ses) een­en in­trek bezorgd had in het huis van Adriaan Leeuwen­hoek, eenen welge­stelden landbouwer, afstammeling van den kundi­gen Leeuwen­hoek van Delft, wien de Pruissische troepen nader­hand, voor zijne herbergzaam­heid, met eene deerlijke plun­dering beloond hebben ..".98 Overi­gens was Adriaan waar­schijnlijk zelf niet echt ge­ïnvol­veerd in de patriot­tenbe­we­ging. Hij wordt nl. in de loop van 1787 weer "gewoon" (= in het regu­liere tijdsche­ma, zie noot 95) schepen van Hekendorp. Wel komt nu -maar dat geldt voor alle schepenen- "het Erfstad­houderschap" voor in de eedsaflegging!

       Voornoemde boerderij aan de Goejanverwellesluis -thans nog in volle glorie aanwezig- was Cornelia van Grieken ge­schonken door haar moe­der Eva Klare.99 Hun neef Lamber­tus Leeuwenhoek (VIII) werd door Adriaan en Cornelia opge­voed na het overlij­den van diens ouders Neeltje van Grie­ken z­uster van Cornelia) en Jacob Leeu­wen­hoek (broer van Adri­aan).

       Adriaan en Cornelia testeren op 22 oktober 1767.100 Ze be­noe­men el­kaar tot universeel erfgenaam. De langstleven­de moet de kinderen op­voeden etc. en bij meerderjarigheid aan elk uitkeren een zilveren duca­ton. Adriaan erft van Corne­lia in 1808.101 Adriaan testeert, als we­duw­naar, en kinder­loos zijnde, op hoge leeftijd nog twee maal. In het testa­ment van 13 januari 1809102 benoemt hij de kinderen van zijn bij hem inwonende neef Lambertus Leeu­wen­hoek Jacobsz. tot zijn erfgena­men -w.o. de boerderij aan de Goejan­verwelle­sluis- waar­bij Lambertus het vrucht­gebruik heeft. In zijn testament van 3 okto­ber 1814103 ver­an­dert hij dat; Lamber­tus, die bij hem inwoont in de boerderij aan de Goejan­ver­wellesluis, wordt nu zelf als universeel erfgenaam aangewe­zen en bij diens vooroverlij­den zijn afkomelingen. Kort voor die datum had Adri­aan reeds zijn vee en de inboedel van de boerderij voor 855 gulden verkocht aan Lambertus en diens vrouw.104 De nalaten­schap van Adriaan be­draagt bruto bijna 9294 gulden en 10 stuivers, waar­van de boerde­rij op 8000 gul­den is getaxeerd.105

       Hij had echter de erfenissen die Lambertus eerder had ge­kregen van zijn grootouders en andere naastbestaanden onder beheer, zodat de erfenis netto een bedrag van 1293 gulden, 4 stuivers en 10 penningen bedraagt, waarover 154 gulden, 16 stuivers en 12 penningen aan collaterale suc­cessie moet worden afgedragen. Op 12 juni 1812 koopt en verkoopt Adriaan Leeuwenhoek aan Cornelis Vergeer, bouw- en bije­man te Hekendorp twee stukjes grond te Hekendorp voor resp. 21 en 105 francs.106

6.    JACOB, volgt VIIa.

7.    MARIA, ged. Haastrecht 8 juni 1738, begr. Haastrecht 24 september 1740 (aangeg. impost 15 gulden).

8.    LAMBERTUS, volgt VIIb.

9.    PIETER, ged. Haastrecht 5 mei 1743, veehouder te Roosen­daal, overl. Haastrecht 24 oktober 1822. Hij huwde Haast­recht (schepen­bank) 22 juli 1801 (Pieter en Teuntje betalen ieder bij de gaarder van Haastrecht 15 gulden) met Teuntje van der El, geb. Benschop ca. 1749, overl. Haastrecht 30 juli 1815.

       Op 19 mei 1768 neemt Pieter zijn erfportie van zijn groot­moeder Catharina van Amersfoort van 1019 gulden, 17 stui­vers en 15 pen­ningen in ontvangst.107 Pieter erft in 1815 van Teuntje van der El.108

       Na het overlijden -kinderloos- van Pieter Leeuwenhoek blijken er onder andere een boerderij van 20 1/2 morgen in Rosendaal en de helft van een boerderij van 27 morgen in Rosendaal te verdelen te zijn. De totale nalatenschap be­draagt f 13500,- welk bedrag in gelijke delen wordt ver­deeld tussen de erf­gena­men van Pieter en Teuntje. Er gaan echter eerst legaten van af, waarbij de kant van de Leeu­wenhoeken bevoordeeld wordt. Zo wordt aan broer Lamber­tus de halve boerderij -op f 3212 getaxeerd- gelegateerd, waarvan hij de andere helft reeds bezat.

       De erfgenamen van Gerrit en Jacoba Leeuwenhoek wordt voorts samen f 4000,- gelegateerd, terwijl een bedrag van f 200,- wordt gelegateerd aan Neeltje en Klaas van der El, zijnde kinderen van broer Hannes van Teuntje van der El.109

10.  MARIA, ged. Haastrecht 7 februari 1745, begr. Haastrecht 12 febru­ari 1745 (aangeg. impost 30 gulden).

 

VIIa. JACOB LEEUWENHOEK, ged. Haastrecht 19 februari 1736, vee­houder, overl. Stein (bij Haastrecht), begr. Haastrecht 20 mei 1774 (aan­geg. impost Lande van Steijn 15 gulden op 18 mei 1774 door Gerrit Leeu­wenhoek). Hij huwde 1e Haastrecht 30 januari 1771 (Jacob betaalt 15 gulden aan de gaarder van Haas­t­rec­ht en Neeltje 15 gulden aan de gaarder van het Land van Ste­ijn) met Neel­tje van Grieken, geb. Stein (bij Haastrecht), ged. Haas­t­re­cht 1 maart 1744, begr. Stein 24 november 1771 (aan­geg. impost Land van Steijn 15 gulden), dochter van Herman (­Harmen) van Grie­ken, veehouder en Jefje (Eva) Klare.

Hij huwde 2e Oudewater 4 april 1774 (Jacob betaalt 15 gulden aan de gaar­der in het Land van Steijn) met Aaltje Smit, geb. Oude­wa­ter. [Aaltje Smit huwde 2e Oudewater 31 december 1775 met Lee­ndert Nielse, j.m. geb. Rotterdam].

Neeltje van Grieken werd door haar moeder Eva Klare de boer­de­rij Welgelegen (twee hofsteden met 29 morgen land) aan de Hogendijk in Stein geschonken. Haar zuster werd, zoals hier­bo­ven aangegeven, de boerderij aan de Goejanverwellesluis ge­schonken.110

Jacob Leeuwenhoek, wedr. van Neeltje van Grieken, ver­schijnt op 21 januari 1773 voor de wees­kamer van Stein om zijn boedel te scheiden ten behoeve van zijn zoon Lambertus, voor wie als voogden optreden Gerrit en Adri­aan Leeuwen­hoek.111 Er is een inventa­ris van de boedel gemaakt. Jacob blijft in het bezit van alle goederen. Hij zal Lam­bertus opvoeden etc. en bij diens m­eerderjarigheid een be­drag van 4000 gulden uitkeren als moe­der­lijk erfdeel. Als zekerheid gelden de twee hofsteden met 29 mor­gen land. Kort na het huwelijk met Aaltje Smit overlijdt ook Jacob Leeuwenhoek. De goederen van de boerderij Welgele­gen worden op 13 maart 1775 op een boeldag verkocht, hetgeen 4033:19:- ople­vert.112

Kind uit eerste huwelijk:

1.    LAMBARTUS (LAMBERTUS), volgt VIII.

 

VIII. LAMBARTUS (LAMBERTUS) LEEUWENHOEK, ged. Stein (bij Haastrecht) 17 november 1771, veehouder, overl. Hekendorp 1 februari 1826. Hij ondertrouwde Hekendorp en huwde (schepen­bank) Jaarsveld 7 mei 1803 met Adriana Her­manusdr. Harsveld (Hartsveld), geb. Jaars­veld, ged. Lopik 16 juli 1778, bouwvrouw, overl. Hekendorp 12 juni 1843, dochter van Hermanus Jansz. Harsveld (Hartsveld) en Willempje den Dunnen. Adriana wordt bij haar huwelijk verge­zeld door Herman Harsveld, haar va­der.

Lambertus Leeuwenhoek Jacobsz. is, weeskind zijnde op tweeja­rige leeftijd, opgegroeid op de boerderij van zijn oom Adriaan Leeuwenhoek aan de Goejanverwellesluis. Hij testeert als jon­geman op 18 september 1792.113 Enige en universele erfgenaam is zijn tante Cornelia van Grie­ken, gehuwd met Adriaan Leeuwen­hoek en tevens zuster van zijn moe­der Neeltje van Grieken. Cornelia van Grieken moet dan wel binnen zes weken na zijn overlijden aan de erfgenamen ab intestato van vaders' zijde in contante penningen een bedrag van 7000 gulden uitkeren. Voog­den over minderjarige erfgenamen zijn zijn ooms Gerrit en Adriaan Leeu­wenhoek.

Op 22 mei 1818 verkoopt Lambertus Leeuwenhoek, landbouwer aan de Goejanverwellesluis, voor f 150,- een hoefsmitswinkel met huis en erf staande en gelegen aan de Goejanverwellesluis, aan Anthony Boere, hoefsmit.114

Kinderen:

1.    NEELTJE, geb. Jaarsveld 17 mei 1803, overl. Lange Ruige Weide 2 september 1875. Zij huwde Hekendorp 2 april 1824 met Gerrit Kok, geb. Waarder 17 december 1795, veehouder, overl. Lange Rui­ge Weide 23 april 1865, zoon van Cornelis Kok en Marrigje Ver­duijn.

2.    CORNELIA, geb. Hekendorp 18 september 1805, ged. Oudewa­ter 25 september 1805, overl. Lange Ruige Weide 31 oktober 1880. Zij huwde Hekendorp 17 juni 1831 met Cornelis Kok, geb. Waar­der 28 maart 1806, vee­houder, overl. Lange Ruige Weide 29 septem­ber 1855, zoon van Fre­derik Kok en Jannigje Lekker­kerker.

       Cornelis Kok was reeds wedr. van Neeltje van Schaik; zij overl. Lan­ge Rui­ge Weide 4 augustus 1829.

3.    JACOB, geb. Hekendorp 21 november 1806 (ged. 30 november 1806 in Oudewater), vee­houder, overl. Stein 25 augustus 1879. Hij huwde Haast­recht 6 maart 1829 met Jaco­ba ten Brumme­ler, geb. Haast­recht 5 septem­ber 1810 (ged. Oudewa­ter 9 september 1810), overl. Stein 5 oktober 1889, dochter van Johannes ten B­rumme­ler (Breumelaar) en Jannigje van der Berg.

       Jacob was veehouder op de boerderij "Welgelegen" in Stein, liggend aan het jaagpad, oorspronkelijk komende van zijn grootvader Jacob Leeuwenhoek en daarvoor van diens schoonvader Herman van Grie­ken geh. Eva Klare en daar­voor van diens schoonvader en -moeder Willem Leendertse Kla­re en Cornelia Jacobs Verkaik.

4.    ADRIAAN, geb. Hekendorp 7 juli 1809 (ged. op 23 juli 1809 in Oudewater), veehouder, woont 1875 in Woerden, overl. Woer­den 1 november 1892. Hij huwde 11 december 1840 Kamerik en de Houdij­ken met Johanna Margaretha Lekkerker­ker, geb. Gouderak 6 no­vember 1823, bouwvrouw, overl. Woerden 29 april 1908, dochter van Johan­nes Lekkerkerker en Grietje Os­kam.

5.    WILLEM, geb. Hekendorp 19 oktober 1811 (ged. op 13 novem­ber 1811 te Oudewater), werkman, veehou­der, overl. Wou­brugge 20 september 1869. Hij huwde Zwam­merdam 7 augus­tus 1846 met Antje (An­na) Hoogen­doorn, geb. Zwammer­dam 4 januari 1823, overl. Woubrugge 9 februari 1868, dochter van Dirk Hoogendoorn en Aaltje Burg­graaf.

6.    MARIA, geb. Hekendorp 18 juni 1813, overl. Hekendorp 6 juni 1852. Zij huwde Hekendorp 29 november 1841 met Jan van Dam, geb. Zwammerdam 9 oktober 1812, veehouder, overl. Hekendorp 9 juli 1870, zoon van Gijs­bert van Dam en Antje Thewe. Jan huwde 2e Hekendorp 12 oktober 1854 met Heiltje van Eijk, overl. Heken­dorp 15 september 1887, dochter van Krijn van Eijk en Marrigje Vermaat. De boerderij aan de Goejanverwelle­sluis is bij zoon Gijs­bert van Dam (uit het tweede huwelijk van Jan van Dam) terechtge­ko­men.115

7.    HERMANUS, geb. Hekendorp 1815/1816, ongehuwd. Hij is bij een harddraverij op het ijs door het ijs gezakt en ver­d­ronken116, overl. Hekendorp 2 januari 1841.

      

VIIb. LAMBERTUS LEEUWENHOEK, ged. Haast­recht 9 juli 1741, veehouder te Roosendaal, gezworene voor de polder Honaart in Haast­recht 1772-1812 en voor de polder Rosendaal 1808-1812 (als opvolger van zijn broer Gerrit), kadeschouwer voor de kade van Snelrewaard 1772-1812 en de kade van Hoenkoop 1779-181271, waardsman Haast­recht van 1806-1810, overl. Haastrecht 29 no­vember 1827. Lambertus huwt Benschop 2 mei 1773 met Maria Rietveld, geb. Benschop, overl. Haastrecht 14 augustus 1828. Maria Rietveld is waarschijnlijk op 7 maart 1745 te Benschop gedoopt als dochter van Klaas Pietersz Rietveld en Neeltje Hannes Koijman.

Lambertus neemt op 4 december 1766 zijn erfportie (1019 : 17 : 15) in de nalatenschap van zijn grootmoeder Catharina van A­mersfoort in ontvangst.117

Lambertus en Maria zijn ruim 54 jaar getrouwd geweest. Zij testeren op 17 december 1773, waarbij ze elkaar tot universeel erfgenaam benoemen. Kinderen moeten door de langslevende worden opgevoed, leren lezen en schrijven, een ambacht leren etc. Lambertus en Maria zijn beneden de 4000 gulden gegoed.118 Dochter Maria Leeuwenhoek is de enige erfge­naam van Lamber­tus en Maria. Ze erft onder an­dere de boerderij in Ro­sendaal die eertijds eigendom was van haar grootvader Lam­bertus L­eeuwenhoek en Maria van Leeu­wen, alsmede een naast­gelegen boerde­rij.119

Kinderen:

1.    MARIA, ged. Oudewater 6 februari 1774 (aantekening "uit Rosen­daal"), landbouwster. Zij huwt 1e te Oudewater op 9 juni 1793 (Dirk en Maria betalen elk 6 gulden aan de gaarder te Haastrecht; Dirk woont weliswaar niet in Haastrecht, maar moet betalen omdat in zijn woon­plaats Cromwijk niet wordt geheven) met Dirk Verweij, geb. Crom­wijk (bij Woer­den), overl. Haastrecht 5 februari 1823. Zij huwde 2e Haast­recht 13 maart 1829120 met Hendrik Cromwijk, ged. Linscho­ten 29 maart 1761, mr. timmer­man en koopman te Linschoten, zoon van Cornelis Crom­wijk en Willem­pje Labrau. Hendrik was wedr. van Marrigje Ver­weij, overl. Linscho­ten 9 decem­ber 1818.

2.    NEELTIE, ged. Oudewater 12 april 1775 (aantekening "uit Rosen­daal"), overl. voor 1827.

 

IVc. MAERTEN HUIJCHZ. LEEUWENHOEK, ged. Delft 13 februari 1631, begr. Delft 24 november 1694. Hij huwde Delft op 15 no­v­ember 1651 met Jannitgen Vosmaer, ged. Delft 30 sep­tember 1626, begr. Delft 9 juli 1701, dochter van Arent Woutersz. Vos­maer en Maertgen Corne­lisdr. (van Hoochstraten).

In het huizenprotocol komt Maerten op de volgende a­dressen voor: Marktveld, Pontemarkt, Sus­terlaan, Pieterstraat, Marktveld en de Basti­aans Vest.

Maerten Leeuwenhoek wordt een aantal keren genoemd als p­achter van imposten in Delft, Delfshaven, Delfland en Rotter­dam.

In 1664 wordt hij genoemd als pachter van de impost op de Waag in Rotterdam121; in 1667 als collecteur van verscheidene gemee­nelands im­posten wonende te Delft122; in 1675 als pachter van de impost op de wijnen en bieren binnen Delft en Delfland123, in 1679 als impost­meester van Žt brandhout over Delft en Delfland124 en in 1685 als pachter van de stadsim­post van de "maackekrerdij" en van de ronde maat over Delft en Delfshaven.125

Maerten en Jannetgen testeren voor de eerste maal in 1652126 en, beiden gezond van lichaam, voor de tweede maal op 12 april 167­5.127 Ze wonen dan op het Marktveld in Delft. Ze benoemen elkaar tot uni­ver­seel erfge­naam, met de last de kinderen op te voeden, naar school te laten gaan en een handwerk te leren, etc.

Elk van de kinderen zal door de langstlevende bij mondigheid of eerder huwelijk een bedrag van 600 carolus gulden moeten worden uitgekeerd, zijnde hetzelfde bedrag dat hun oudste dochter bij haar huwelijk met Johannes de Coup gekregen h­eeft. Als de langstlevende komt te overlij­den, terwijl er nog onge­huwde kinderen zijn, dan krijgen die kinderen elk 400 ca­rolus gulden bovenop de 600. Voorts krijgen de minderjarige en ongehuwde kinderen tot hun 20ste jaar jaarlijks een bedrag van 50 gulden.

Indien geen kinderen of verdere descendenten worden nagela­ten zal de boedel in gelijke delen worden verdeeld tussen de familie van Maarten en Joanna.

In mei 1684 koopt Maarten Leeuwenhoek van Joris Groenewegen een huis en erf gelegen aan de zuidzijde van het Marktveld, belend ten oos­ten Christine Dullaers, wed., en ten westen Hen­drick van Anckeren, strekkende van het Marktveld zuid op tot in de stadsgracht.128 Het huis is vanwege het opstellen van een pothuisje (laag huisje geleund tegen een groot huis) belast met een rente van twee stuijvers per jaar ten gunste van de stad, welk bedrag Maarten voor zijn rekening neemt. Het huis kost  2500 gulden, waarvan 2200 gulden met een schuldbrief wordt vol­daan.

Kinderen:

1.    MAGDALEENTJE (HELENA), ged. Delft 23 november 1653, begr. Delft 8 april 1720 (aangeg. impost 6 gulden). Zij ondertr. 1e te Delft 1 april 1673 met Johan­nes de Coup (Coep), over­l. tu­ssen 8 janu­ari 1682 en 15 okto­ber 1685. Zij ondertr. 2e Delft 11 januari 1687 met Barent (van) Frijtom (Friton), ged. Delft 28 oktober 1663, begr. Delft 11 mei 1720 (aangeg. impost 3 gulden), zoon van Fre­derick van Frijtom en Paulina Born.

       Magdalena, wonende te Delft, testeert op 18 maart 1688.129 Haar man Barent van Fritom is universeel erfgenaam. Hij moet als er kinderen zijn, deze opvoeden, een ambacht laten leren etc. en bij huwelijk of meerderjarigheid hen elk een uitzet geven alsmede aan de kinderen tesamen een bedrag van 50 gulden. Als zij overlijdt zonder kinderen na te laten, terwijl haar ouders nog in leven zijn, dan zal aan dezen 50 gulden moeten worden gegeven als legi­tieme portie.

2.    MARIA, ged. Delft 11 maart 1655, jong overleden.

3.    MARIA, ged. Delft 10 november 1656, begr. Delft 16 januari 1717 (aangeg. impost 3 gulden). Zij ondertr. Delft 24 mei 1681 met Jan den Appel, ged. Delft 13 december 1657, wijnko­per, begr. Delft 31 januari 1696, zoon van Gerrit den Appel en Grietje Jans Ackers­dijck.

       Op 3 januari 1682 maken Maria Leeuwenhoek en Johan den Appel testament.130 Ze wonen aan de Brabantse Turf­markt. 

       De langstlevende is universeel erfgenaam en moet de kinde­ren bij volwassenheid of huwen een bedrag van 100 gulden ge­ven.

       Als er geen kinderen zijn erft de langstle­vende alles met dien ver­stande dat aan de vrienden van de eerst­stervende een bedrag van 100 gulden moet worden gege­ven. Als de ou­ders van Maria en Jo­han nog leven -op dat moment alle vier nog in leven- erven die dat bedrag. In het huizenpro­tocol komt zij eerst voor aan de Basti­aans Vest, daarna aan de Pon­te­markt WZ in een poort.

       Maria Leeuwenhoek, wed., testeert thuis op 8 januari 1717 voor notaris Adriaan Leeuwenhoek.131 Ze is in de 200-ste penning bene­den de 4000 gulden gegoed. Erfgenamen zijn haar kinderen Maar­ten, Johanna en Gerard den Appel. Haar vierde kind Margareta den Appel, huisvrouw van Quirinus Mesch, krijgt 100 gulden en enige goederen. Als zij daar geen genoegen mee neemt wordt zij in de legitieme portie gesteld, waarbij meetelt de eerder gegeven uitzet.

4.    ANGENIETA, ged. Delft 16 juni 1658, begr. Delft 12 sep­tember 1658 of 1659.

5.    JANNETJE (JOHANNA), ged. Delft 8 april 1660, wonende op het Marktveld te Delft, overl. Delft 30 augustus 1713 (aangeg. impost 6 gulden). Zij ondertr. Delft 12 oktober 1697 met Frans (François) Van Trigt (Tricht), mr. bak­ker 1674, koop­man in koren 1707. Hij overlijdt te Delft 7 april 1707 (aan­geg. impost 6 gulden) in diens huis aan de west­zij­de van de Korenmarkt.

       Frans van Trigt ondertr. 1e Delft 5 april 1670 met Maria Ame(d)t, begr. Delft 19 mei 1697. Testamenten met Maria in 1692 en 1697.132

       Johanna en François sluiten voor notaris Adriaan Leeuwen­hoek huwelijkse voorwaarden op 10 oktober 1697.133 Johanna wordt door haar moeder Janne­tie Vosmaer, wed.van Maarten Leeu­wen­hoek, wonende Delft, geassisteerd. Zij bren­gen alles bij het hu­welijk in hetgeen zij thans bezitten. Als de brui­de­gom eerst komt te overlij­den zonder kinderen na te laten dan zullen ook hetgeen staan­de huwelijk is geërfd of aange­komen, alsmede de winsten en verlie­zen deel uit­maken van de gemeenschappelijke boe­del. Johanna houdt de juwe­len die zij thans heeft, alsmede hetgeen zij als morgengave van Fran­çois zal ontvangen. De helft van het resterende van de boedel gaat naar haar en de andere helft naar de erfgena­men van François.

       Als er kinderen zijn, of als Johanna zonder kinderen komt te overlij­den, dan zal er in het geheel geen gemeenschap van goederen zijn, behoudens de winsten en verliezen tij­dens het huwelijk aangekomen. Als er wel kinderen zijn k­rijgen die Johanna's deel.

       Als de bruid, Johanna Leeuwenhoek eerst komt te overlij­den zonder kinderen na te laten en haar moeder reeds overleden is, dan zal Frans van Trigt aan ieder van haar zusters (of hun nakomelingen bij representatie) moeten uitkeren 100 zilveren ducatons of 315 guldens van 20 stuivers het stuk. Getuige is o.a. notarisklerk Cornelis Leeu­wenhoek (IVb-8).

       In haar testament van 21 november 1701134 benoemt Johanna Leeu­wenhoek, huisvrouw van François van Tricht, korenko­per wo­nende aan de westzijde van de korenmarkt, haar man tot universeel erfge­naam in het geval zij geen kinderen nalaat. Zij verklaart verder in de 200ste pen­ning beneden de 4000 gulden gequotiseerd te zijn. Getui­gen zijn Jacobus Langerack en Dirck Fijck.

       In hun testament van 2 april 1707135 benoemt François tot erfge­na­men: 1e. 3/5 part van zijn erfenis in 14 gelijke delen aan de vijf kin­deren en -bij representatie- twee kindskin­deren van zijn broer An­thony van Trigt, de vier kinderen van zijn zuster Matge van Trigt, de drie kinderen van zijn zuster Stijntie van Trigt en Anthony van Trigt, zoon van zijn broer Claes van Trigt; 2e. 1/5 part gaat naar Johanna van der Wilt en Ariaentje Broec­kerhoff, dochters van zijn zuster Judith Biddaf. Dit onder de voorwaarde dat zij elk jaar aan hun moeder een bedrag van 50 gulden zullen uitke­ren; 3e. 1/5 part naar Cata­rina van Buuren (in het eerdere tes­ta­ment is sprake van Catari­na van Ruijven), dochter van zijn zuster Geertruijd van Trigt.

       Voorts krijgt Johanna Leeuwenhoek, bovenop hetgeen waar­op ze volgens de huwelijkse voorwaarden van 1697 recht heeft, een bedrag van 10 hondert guldens, welk bedrag na haar overlijden naar zijn genoemde erfgenamen moet gaan, waarbij aan Catarina van Buuren een obligatie van 200 gul­den wordt geprelegateerd.

       Op 27 april 1707, kort na het overlijden van François van Tricht, wordt voor notaris Adriaan Leeuwenhoek een boe­delbeschrijving opgemaakt, waarin François en Johanna elk voor de helft participe­ren.136 De boedel bevat onder andere het huis aan de Koren­markt, met een uitgebreide inboedel. Daaronder een portret van Johanna Leeuwenhoek, een van François van Trigt en een van diens eerste huis­vrouw (plus twee wapens) alsmede een van Theunis van Trigt en zijn huis. Ook veel tarwe, rogge, haver e.d. dat zich op de zol­der bevindt.

       Er zijn vele (meer dan 100) vorderingen voor geleverde g­ranen aan bakkers in Delft, Pijnacker, Dordrecht, Delfs­ha­ven, Leiden, Maas­sluis, Schiedam, De Hoorn, Overschie, Den Haag, Voorburg, Rijs­wijk, Maasland, Zoetermeer, Loosduinen en Vlaardingen. Voorts zijn er renten van een bedrag van  4000 gulden komende uit de boedel van de weduwe van Maar­ten Leeuwenhoek, Jannetje Vosmaer. Bij de lasten van de boedel is onder andere opgenomen een bedrag van ruim 53 gulden aan de weduwe van Jan den Appel (=Maria Leeu­wen­hoek) voor geleverde wijn en verschot van impost. Voorts zijn er -inzake Francois- kosten voor zes doctoren en chi­rurgijns en een apothecaris. De boedel wordt op aangeven van Johanna beschreven in aanwezig­heid van Thomas van der Wilt, Joachim van den Ende en Nicolaes van der Vaert als executeurs van het testament van François van Trigt. Getuige is o.a. Jacob Leeuwenhoek, klerk van Adriaan Leeu­wenhoek.

       In haar testament van 17 juli 1712137 prelegateert Johanna, wedu­we van François van Tright, wonende te Delft, aan haar zuster Mag­dalena, jegenwoordig huisvrouw van Barent van Fritom, een bedrag van 100 carolus guldens. Voorts aan Ma­ria van Leffen, dienstmaagd van Barent van Fritom, een bedrag van 50 gulden.

       In al haar verdere goederen benoemt zij tot universele erfgenamen haar drie zusters Magdalena, Maria en Marga­re­ta Leeuwenhoek ieder voor 1/3 part, met representatie. Haar Rotterdamse zuster Elisabeth wordt niet in het testa­ment genoemd. Misschien omdat die al genoeg bezit (zie h­ieronder)? Executeurs van het testament zijn zwager Ba­rent van Fritom en Michiel Slootingh, goede bekende vriend (echtgenoot van Johanna van Hasselt; Johanna tekent met voornaam Janna).

       De boedelscheiding wordt op 27 oktober 1713 opgemaakt138, waarbij de drie zusters erven conform testament. Leonard van Am­sterdam taxeert enige sieraden van de boedel. In totaal bedragen de baten 5475 gulden, 13 stuivers en 1 pen­ning.

       De lasten w.o. de legaten bedragen 2115 gulden, 8 stui­vers en 12 penningen. Hieronder een betaling van 1292 gulden aan de exe­cuteurs van het testament van François van Trigt zaliger, die dit nog van de boedel tegoed hadden, waarvoor Dirk van Schie zaliger zich garant had gesteld (quitantie daarvan thans berustende onder Leonard van Amsterdam, echtgenoot van Elisabeth Leeuwenhoek, weduwe Dirk van Schie). Er schiet zuiver over een bedrag van 3360 gulden, 4 stuivers en 5 penningen, zijnde voor elk van de drie zus­ters een bedrag van 1120 gulden, 1 stuiver en 7 penningen.

6.    MARGRIETA, ged. Delft 18 december 1661, overl. Delft 13 no­vem­ber 1743 (aangeg. impost 3 gulden). Zij ondertr. Delft 18 maart 1684 met Michiel Reij­niersz. van Hasseld (Has­sel), ged. Delft 6 maart 1664, begr. Delft 15 no­vember 1704, zoon van Reijnier van Hassel en Annetje Mi­chiels.

       In het huizenprotocol komt zij voor aan het Marktveld, de Sus­ter­slaan en de Pie­terstraat.

       Margareta en Michiel testeren op 19 februari 1702 voor no­taris Adriaan Leeuwenhoek in diens huis.139 Ze wonen aan de westzij­de van het Marktveld en zijn in de 200e penning be­neden de 4000 gul­den gequotiseerd. Ze benoemen elkaar tot universele erfgenaam onder de conditie dat de langstleven­de de kinderen die er zijn en mogelijk nog zullen komen zal opvoeden, een handwerk laten leren etc. en bij huwelijk of meerderjarigheid aan elk zal uitkeren een bedrag van 50 carolus guldens van 20 stuijvers het stuk. Indien er geen kinderen zijn zal de boedel na het overlijden van de langst­le­vende (die gedurende diens of dier leven eerst alles erft) voor de helft naar de ene en voor de andere helft naar de andere kant gaan.

       Op 4 juli 1716 koopt Margareta Leeuwenhoek, weduwe van Michiel van Hassel, van Cornelis van der Sleijden een huis en erf gelegen aan de zuidzijde van het Marktveld, belend ten oosten Jan de Wan en ten westen de weduwe van Willem Sloting.140 Het huis is belast met een rente van twee stui­vers en drie penningen per jaar die voor reke­ning van de koopster komen. De koopsom bedraagt 640 gulden, waarvan 200 gulden met een schuldbrief wordt voldaan.

       Op 9 december 1745 wordt de boedel van Margaretha Leeu­wen­hoek, wed. van Michiel van Hasselt, wonende te Delft, door de voog­den Thomas Valensis, meester glazenma­ker en Adriaen Rome­ijn, stads-roeper, opgemaakt ten behoeve van haar kind en kleinkin­de­ren en verdere erfge­namen ab in­testato.141 Hieronder de helft van een graf op het choor van de Nieuwe Kerk in Delft, waarvan het graf­briefje berust bij juffrouw Johanna den Appel.

       Tegenover de aanwezige goederen (beperkt van omvang, enige kle­deren, meubilair e.d.) die voor memorie worden opgenomen, staat aan lasten in totaal een bedrag van 277 gulden en 5 stuivers. De boedel wordt door notaris Simon van der Sleijden beschreven op aangeven van juffrouw Jo­hanna van Hasselt, wed. van Aalbregt Aal­bregts Cool, doch­ter van Margaretha.

       De inventaris is gemaakt op 24 januari 1744 en "eijnde­lijk geresu­meerende" op 9 december 1745.

7.    SARA, ged. Delft 19 februari 1664, begr. Delft 26 sep­tember 1693. Zij ondertr. Delft 29 novem­ber 1692 met Cornelis Luda, ged. Delft 4 januari 1661, koop­man en kruidenier, begr. Delft 1724 (aangeg. impost 29 december 1724, Oudemanhuis, pro deo), zoon van Philips Luda en Christina Goe­re.

       Sara en Cornelis testeren op 9 juli 1693 voor notaris Adri­aan Leeu­wenhoek te Delft.142 Zij wonen dan in de Wijnstraat ofte Coorn­markt binnen Delft. Ze benoemen elkaar tot uni­verseel erfgenaam. Eventu­ele kinderen moeten door de l­angstlevende worden opgevoed en een ambacht worden ge­leerd. Bij volwassenheid of huwelijk moe­ten de kinderen tesamen van de langstlevende een bedrag van 200 gulden van 40 grooten Vlaams het stuk krijgen. Als er geen kinderen zijn en Sara overlijdt eerst, terwijl haar ouders nog in leven zijn, dan moeten die dat bedrag krijgen.

8.    ELISABETH, ged. Delft 28 maart 1666, overl. Rotter­dam 20 sep­tember 1743 (aangeg. 25 september 1743 30 gulden; 1 min­der­ja­rig en 5 meerderjarige kinderen; woont Lombertstraat bij de Hal). Zij on­dertr. 1e Delft 8 december 1685 met Dirck Cla­esz. van Schie, ged. Delft 5 september 1664, begr. Delft 19 september 1704, zoon van Claes Willemsz. van Schie en Ju­dith Jansdr. de Vroom­e. Elisabeth ondertr. 2e Delft 11 janu­ari 1710 met Leo­nard van Am­sterdam, ged. Delft 18 januari 1680, begr. Delft 8 november 1719 (aangeg. impost 30 gulden), zoon van Cor­nelis van Amsterdam en Aer­lant van Couwenho­ve. Beiden betalen bij hun huwelijk 30 gulden aan de gaar­der in Delft.

       In het huizenprotocol is zij eerst aan de Voor­straat, daar­na op het Marktveld (1701) opgenomen. Elisabeth gaat een aantal malen naar de notaris om te teste­ren.143

       Elisabeth, koopt op 19 februari 1723 van Maximiliaan de Ra­ve een huis en erf staande en gelegen aan de westzijde van de Voor­straat, vanouds genaamd "De Drie Cimbellen", welk huis een vrije uitgang tot op de Oude Delft heeft. De koop­som bedraagt 8000 gulden, in gere­de middelen be­taald.144

       Elisabeth Leeuwenhoek had bij haar overlijden een vermo­gen van ca. 150.000 gulden. De boedel wordt op 12 december 1743 ver­deeld.145 Aan onroerende goederen had ze geprele­ga­teerd aan haar kinde­ren een huis aan de westzijde van de Voorstraat in Delft (zie hier­voor) en een huis en erf naast het stadsboterhuis in Delft. De pan­den worden verhuurd voor resp. 490 gulden en 185 gulden per jaar. Voorts bezit zij een groot aantal obligaties (118 stuks), waaronder lenin­gen in het jaar 1708 van 500 en 1000 gulden aan resp. Maar­ten en Johan­na Leeuwenhoek. De baten bedragen, afgezien van de twee huizen en de inboe­del, een bedrag van 148.741 gulden, 16 stuivers en 10 penningen. Rekening houdend met de schulden, waaronder een prelegaat van 50.000 aan haar vijf kinderen en een bedrag van 6360 gulden als vaderlijk bewijs van Leonardus van Amsterdam aan diens zoon Corne­lis, bedraagt de zuivere nalatenschap een bedrag van 92218 gulden 6 stuivers en 12 penningen. Erfgenamen zijn de vijf kinderen en een kinds­kind te weten 1e Johanna van Schie, huis­vrouw van Pieter van Schie, koopman te Amsterdam; 2e Judith van Schie, huisvrouw van Theodorus Lulius, bedie­naar des Goddelijken woorts te 't Woudt; 3e Magdalena Sara van Schie, wed. van de heer Jacobus Scheurwater, wonend te Rotterdam; 4e Theodora Elisabeth van Schie, huisvrouw van Jacob den Brouwer, bedienaar des Godde­lijke woorts te Monster, 5e Cornelis Leonardus van Am­sterdam, medicine doctor te Rotterdam en 6e Elisabeth Schrap, dochter van de overle­den dochter van Elisabeth genaamd Jacoba Appolonia van Schie die gehuwd was met Hendrik Schrap.

9.    GEERTRUIJT, ged. Delft 8 maart 1668, begr. Delft 21 of 25 mei 1668.

10.  ADRIANA, ged. Delft 6 september 1669, verm. jong overle­den.

 

 

 

Noten.

 

1.      Geraadpleegde literatuur inzake Antonie van Leeuwenhoek:

         -      Dr. A. Schierbeek, Antonie van Leeuwenhoek, zijn leven en zijn werken, 2 delen, Lochem 1950-1951.

         -      Dr. W.H. van Seters, Leeuwenhoek's afkomst en jeugd in: Biolo­gisch Jaar­boek, uitgegeven door het Koninklijk Natuurweten­schappe­lijk Genootschap Dodonaea te Gent nr. 19 (1952), blz. 123-184.

         -      Van Leeuwenhoek herdacht; bundeling van de voordrach­ten ge­houden op het symposium, georganiseerd ter gele­genheid van de herdenking van de 350e geboortedag van Antonie van Leeuwen­hoek, serie-uitgave van het Genoot­schap Delfia Batavorum, num­mer 8, Amsterdam 1982.

         -      Drs. A.J.H. Rozenmond, Wilsbeschikkingen van Antonie van Leeu­wenhoek. Artikelen aangeboden aan H.W. van Leeu­wen door zijn collega's ter gelegen­heid van zijn af­scheid van de Ge­meentelijke Archiefdienst Delft, Delft 1992.

         -      Drs. A.J.H. Rozenmond, De testamenten van Antonie van Leeu­wenhoek in: Facetten van Delft, serie-uitgave van het Genoot­schap Delfia Batavorum, nummer 12, blz. 359-371; Amsterdam 1985.

         -      Leven en werk van Antoni van Leeuwenhoek. Uitgave van de Ge­meentelijke Archiefdienst Delft 1977.

         -      H.A. Bosman-Jelger­sma, Vijf eeuwen Delftse apothekers, 1979.

         -      Jhr. mr. E.A. van Berensteijn, Grafmonumenten en graf­zerken in de Oude Kerk te Delft, 1938.

         -      De stad Delft, Cultuur en Maatschappij van 1667-1813: Stedelijk Museum het Prinsenhof, Delft 1982.

         -      Mw. J. de Loos-Haaxman, Delftse burgers in: De Neder­landsche Leeuw 1958, nr. 4, kolom 122 t/m 141.

         -      Petra Beydals, Twee testamenten van Antonie van Leeu­wenhoek. Overgedrukt uit het Tijdschrift voor Genees­kun­de, jaargang 77, nr. 9, dd. 4 maart 1933.

         -      Dr. H.L. Houtzager, De microscopische nalatenschap van Anto­nie van Leeu­wenhoek, Jaarboek Delfia Batavorum 1991.

         -      P.J. Haaxman, apotheker te Rotterdam: Het leven van een groot natuuronder­zoeker, Antony van Leeuwenhoek, Am­ster­dam 1871.

         -      C.D. Goudappel, E.J. Marico, H.K. Nagtegaal en D. Wijben­ga, Genealogische en Historische Encyclopedie van Delft, 1984, blz. 163-165.

         -      Dr. W.A. van Seters, Van Leeuwenhoeks tweede huwelijk, Nederlands Tijd­schrift voor Geneeskunde, jaargang 112, nr. 27 (6-7-1968).

2.      Den Haag, Centraal Bureau voor Genealogie, fiches inzake het Tweede Lidmaten­boek der hervormden te Delft 1597-1627.

3.      G.A. Delft, Oud Notarieel Archief (O.N.A.), inv.­nr. 1772, tes­ta­ment (15-5-1621).

4.      Zie voor de genealogie Sleeuwenhoek, opgesteld door ir. A.I. Gra­bowsky: Ons Voorgeslacht 1992, februari 1992, pagina 85 e.v..

5.      Streekarchief Krimpenerwaard, Gemeentearchief Haas­trecht, inv.nr. 2462. In dit inventarisnummer zijn gegevens over het geslacht Leeu­wenhoek in Haastrecht e.o. opgeno­men, die aan het begin van deze eeuw zijn verzameld door de heer Van Zanen Mul­ler, industrieel in Haastrecht en ver­zamelaar van gegevens over Haast­rechter geslach­ten.

         In dossier 2462 is o.m. een brief opgenomen van dr. Van See­ters van 7 oktober 1934, waarin door een familielid ver­klaard wordt dat ge­noemd schilderij, dat hing in de keuken van de boerderij van Jacob Leeuwenhoek (generatie IXa) op een boeldag in 1885 is verkocht.

6.      ...

7.      GA Delft. Huizenprotocol, nr. 1594 (122 deel II folio 353); nr. 1597 (135 deel II folio 354) en nr. 2919 (1450 deel II folio 6­51v).

8.      G.A. Delft, Verpondingen 1632, 1e afd. inv.nr. 1761, fol. 46, 270, 271, 271vo, 272 en 272vo.

9.      G.A. Delft, Haardstedenregister 1638, 1e afd. inv.nr. 538 II, fol. 116 en 116vo.

10.    G.A. Delft, O.N.A. inv.nr. 1721, fol. 32.

11.    G.A. Delft, Verpondingen 1632, 1e afd. inv.nr. 1761, fol. 272 en 272vo.

12.    G.A. Delft, Haardstedenregister 1638, 1e afd. inv.nr. 538 II, fol. 116.

13.    G.A. Rotterdam, O.N.A. inv.nr. 930, fol. 883.

14.  Zie noot 1, artikel van mw. J. de Loos-Haaxman.

15.    G.A. Delft, O.N.A. inv.nr. 1852, fol. 1059.

16.    G.A. Delft, O.N.A. inv.nr. 1850, fol. 503.

17.    G.A. Rotterdam, O.N.A. inv.nr. 975, fol. 427.

18.    G.A. Delft, Oud rechterlijk Archief 5R, deel III, fol. 75.

19.    G.A. Delft, Verpondingen 1632, 1e afd. inv.nr. 1761, fol. 227vo en 498.

20.    G.A. Delft, O.N.A. inv.nr. 2013, fol. 113.

21.    G.A. Delft, Archief Weeskamer Delft, Comparitieregisters na 1618, deel 9, fol. 400vo.

22.    G.A. Delft, O.N.A. inv.nr. 2244, fol. 36 (8-1-1671).

23.  G.A. Delft, O.N.A. inv.nr. 2244, fol. 73 (15-10-1671).

24.  G.A. Delft, O.N.A. inv.nr. 2621 (11-2-1712).

25.    G.A. Rotterdam, O.N.A. Delfshaven inv.nr. 3876, fol. 587.

26.    G.A. Delft, O.N.A. inv.nr. 2791 (17-11-1721, overhandigd aan de notaris 30-11-1721).

27.  P. Beydals, Twee testamenten (zie noot 1).

28.  Testamenten van Maria (van) Leeuwenhoek:

         -      G.A. Delft, O.N.A. inv.nr. 2244, fol. 40, (17-1-1671).

         -      G.A. Delft, O.N.A. inv.nr. 2244, fol. 120, (21-9-1672).

         -      G.A. Delft, O.N.A. inv.nr. 2245, fol. 52 (24-8-1674).

         -      G.A. Delft, O.N.A. inv.nr. 2301, fol. 208 (17-4-1690).

         -      De drie testamenten met haar vader Antonie, genoemd in de noten 40, 41 en 42.

         -      G.A. Delft, O.N.A. inv.nr. 2712, fol. 154 (codicil), (7-8-1732).

         -      G.A. Delft, O.N.A. 2636, fol. 1552, (24-6-1741).

         -      G.A. Delft, O.N.A. inv.nr. 2753, fol. 19, (20-5-1744).

29.    G.A. Delft, O.N.A. inv.nr. 2801, fol. 57 (14-8-1755) en G.A. Del­ft, O.N.A. inv.nr. ......

30.  G.A. Delft, O.N.A. inv.nr. 3193, aktes 67-70 (23-9-1776).

31.    M.G. Wildeman, Fragmenten Van Kuyck (Cuyck) Delft in: De Wa­penheraut 1915, pag. 227 e.v. (vriendelijke mededeling van mr. E.J. Wolleswinkel).

32.  G.A. Delft, O.N.A. inv.nr. 1852, fol. 1055. Het gaat om

     twee te­sta­me­n­t­en, de een om 6 uur 's-avonds, de ander om 7        uur ve­rleden.

33.  G.A. Den Haag, O.N.A., inv.nr. 63, fol. 306vo, testa­ment (28- 8-1655) resp. O.N.A. inv.nr. 996, fol. 76 (sterf­huis 31 mei 1697) en O.N.A. 996, fol. 115 (testament Anna Ver­loo).

34.  G.A. Delft, Verpondingen 1632, 1e afd. inv.nr. 1761, fol. 46, 271, 271vo, 272vo, 301, 301vo en 370vo.

35.  G.A. Delft, Haardstedenregister 1638, 1e afd. inv.nr. 538 II, fol. 125vo.

36.  G.A. Delft, O.A. Delft, 1e afd. no 508, fol. 31 en 44,

     betreffen­de "­Ta­x­a­tie s­c­hae­d­ens door het s­p­r­ingen van het         kru­ijd­huijs".

37.  G.A. Delft, O.N.A. inv.nr. 2180, fol. 430.

38.  G.A. Delft, O.N.A. inv.nr. 2099, fol. 399.

39.  G.A. Rotterdam, O.N.A. inv.nr. 925, fol. 9.

40.  G.A. Rotterdam, O.N.A. inv.nr. 1683, akte 66.

41.  G.A. Rotterdam, O.N.A. inv.nr. 1638, akte 225, fol. 799.

42.  G.A. Rotterdam, O.N.A. inv.nr. 1638, akte 227.

43.  G.A. Rotterdam, O.N.A. inv.nr. 1638, akte 234, fol. 825.

44.  G.A. Delft, O.N.A. inv.nr. 1850, fol. 508.

45.  -        G.A. Delft, O.N.A. inv.nr. ..., fol. ... (notaris Gerrit van der Wel 19-4-1643).

         -      C.D. Bakker in: Gens Nostra november 1966, pag. 351-354.

46.  G.A. Delft, O.N.A. 1850, fol. 663.

47.  G.A. Delft, O.N.A. 1851, fol. 764.

48.  G.A. Den Haag, O.N.A. inv.nr. 792. fol. 508.

49.  Een baarkind is een kind tussen 1 en 12 jaar oud (op de              baar g­e­d­r­a­g­e­n).

50.    G.A. Delft, O.N.A. inv.nr. 2667, fol. 273.

51.    G.A. Delft, O.N.A. inv.nr. 2401, fol. 111.

52.    G.A. Delft, O.N.A. inv.nr. 2667, fol. 176 of 196.

53.  G.A. Delft, O.N.A. inv.nr. 2667, fol. 233.

54.  G.A. Den Haag, O.N.A. inv.nr. 3105, fol. 338.

55.  G.A. Delft, O.N.A. inv.nr. 2850, fol. 2782.

56.    G.A. Delft, O.N.A. inv.nr. 2853, fol. 3055.

57.  G.A. Delft, O.N.A. inv.nr. 2853, fol. 3097.

58.  G.A. Delft, Weeskamerarchief Delft, ....

59.    G.A. Delft, Weeskamerarchief Delft, ....

60.    G.A. Delft, O.N.A. inv.nr. 2663, fol. 80.

61.    G.A. Delft, O.N.A. inv.nr. 2666, fol. 133.

62.    G.A. Delft, O.N.A. inv.nr. 2667, fol. 112.

63.  G.A. Delft, O.N.A. inv.nr. 2972, fol. 59.

64.  G.A. Delft, O.N.A. inv.nr.     , fol.

65.    G.A. Delft, O.N.A. inv.nr. 2311, fol. 240.

66.    G.A. Delft, O.N.A. inv.nr. 2385, fol. 99.

67.  G.A. Delft, O.R.A. 5H deel III, fol. 446.

68.  G.A. Delft, O.A. Delft 1e afdeling, inv.nr. 2002 (periode 7-1-1726 - 12-12-1730), notulen van 20 en 21 februari en 6 maart 1730.

69.    G.A. Rotterdam, O.N.A. inv.nrs 1783, fol. 55; 1990, fol. 120 en 1251, fol. 73 en 75.

70.  Streekar­chief Krimpener­waard, R.A. Haastrecht nr. 49 fol. 33v. Op 23-9-1749 -hij is dan 53 jaar- wordt hij reeds "­rentenier" genoemd in een lijst van drie namen waarvan bur­ge­mees­ters en waarsmannen menen dat zij geschikt zijn om als collec­teur op te treden inzake ver­ponding.

71.    Streekarchief Krimpenerwaard, Archief gemeente Haast­rec­ht, inv.nr.­ 59 en 60: Nominatie- en electie­boek; regis­ters houdende de nominatie, electie en beëdi­ging van de burge­mees­ters, schepenen, waartsmannen, gezwo­renen, kade­schou­wers en kerkmeesters 1677-1812 (Niet voor álle ge­noemde functies zijn over alle jaren gegevens opgeno­men).

         Het nominatie- en electieboek betreft de steede en lan­den van Haastrecht, dus de "stad" zelf (overigens geen stads­rechten) en het grote omliggende platte­land. Tel­kens zijn er twee burgemeesters en zeven schepenen, benoemd voor één jaar van mei tot mei. Meestal werden burgemeesters twee maal achter elkaar benoemd.

         Waartsmannen waren een soort burgemeesters voor het platteland (benoemd voor twee jaar van mei tot mei; tel­kens zijn er twee aan­wezig nl. één voor boven Haast­rec­ht (ook Roosendaal genoemd) en één voor beneden Haast­recht). Ges­worenen (of heemraden) traden op voor de zeven polders van de steede en landen van Haastrecht (telkens 10 personen -1 of 2 per polder-, jaarlijks geko­zen voor de periode fe­bruari-februari). Kadeschouwers werden gelijktijdig be­noemd (in totaal 12 personen voor de zes betrokken kaden).

         Zie voor de bestuursstructuur dr. A.J. Kölker: Haast­recht, Hoofd­stukken uit het ontstaan en de ontwikkeling van 'die Steede ende Landen van Haastregt' tot het begin van de 19e eeuw. Hollandse Studiën 6, Uitgave van de His­tori­sche Ver­eni­ging Holland. Hoofd­stuk II.

72.  R.A. Utrecht, O.N.A. Oudewater, inv.nr. 1927, (13-5-1725).

73.  Kölker, pag. 96. Samen met Bastiaan van Nooten, 'voor­naem hennipcooper', is hij de hoogst aangeslagene in Ha­ast­recht rond 1710.

74.  Schepen Haastrecht 1680/1682 en 1689/1693. Gesworene voor de Haastrechter polder Achterpoort 1695/1700. Bur­gemees­ter Haast­recht 1682/1684, 1686/1688, 1693/1695, 1696/1699, 1701/1703, 1705/1707, 1711/1713, 1714/1716 em 1717/1719 tot diens overlij­den (begraven Haastrecht aan­gegeven 15 janu­ari 1719). Zie ar­chiefnummers onder noot 71. Ouderling van de Gereformeerde kerk van Haas­trecht (telkens voor twee jaar gekozen) in de jaren 1684/1685, 1690­/1691, 1696/1697, 1701/1702, 1705/1706, 1710­/1711 en 1­718­/1719. Uit: Copie van de handelingen van de kerkeraad 1683-1728, aanwezig in de studiezaal van het RAZH in Den Haag (rode serie, delen 1: I en 2: I).

         Gerrit Willemsz. Verhaar en zijn neef (zoon van zijn zus­ter Maria Verhaar) Ger­rit van Leeuwen (schoonvader van Lam­bertus Leeu­wenhoek) waren com­pagnons in koopman­schap. Gerrit Willemsz. Verhaar en zijn vrouw Cornelia Ariëns lie­ten (geen kinderen heb­bend) meer dan f 100.0­00,-­ na aan hun nich­ten en neven.

75.  G.A. Rotterdam, ONA inv.nr. 1890, fol. 862.

76.  G.A. Rotterdam, ONA inv.nr. 1893, fol. 795; vriendelijke me­de­deling van de heer M. Verolme.

77     Streekarchief Krimpenerwaard, O.N.A. Haas­trecht, inv.­nr. 4654 akte 11, (13-8-1745). Verklaring op verzoek van Theo­dorus Bis­dom door Dirk Matse, 85 à 86 jr. oud-burge­mees­ter van Ha­as­trecht en Hendrik Jooste van Wingerden 82 à 83 jaar oud, beiden wonend Haastrecht.

         Idem verklaring 29-11-1745 (hetzelfde inv.nr.­) van Dirk Drost ge­rechtsbode van Haastrecht (64 jaar) en Bartho­lo­meus de Zomer linnewever (73 jaar), beiden wonend Haa­st­recht.

         Idem verklaring 4-12-1745 (hetzelfde inv.nr.­) van Leen­dert van der Neut ca. 46 jaar oud en Teunis van Winger­den 24 jaar oud, beiden wonend Haast­recht.

         Idem verklaring 4-6-1747 (hetzelfde inv.nr.) van Leendert van der Neut ca. 50 jaar en Neeltje Kok ca. 44 jaar echte­lieden, wonende aan de Vlist en eer­tijds -tot 1 mei 1746- huur­der van de boerderij van Gerrit van Lee­uwen bij ge­noem­de tuin.

78.  RAZH, archief Hoge Raad, inv.nr. 3.03.02, nr. 955, regis­ter der dictums 1738-1749 (22-12-1746). En voor be­noe­ming van een procureur: G.A. Den Haag, inv.nr. 3110, fol. pagina 319.

79.  Streekarchief Krimpenerwaard, archief gemeente Haast-­           rec­ht, inv.­nr.­­ 329: Klap­per op de afgegeven akten van in­            dem­ni­teit 1745-1811; de onder­havige akte van indemniteit           inv­.nr. 322, nr. 31.

80.  Kölker pagina 103; alle burgemeesters, schepenen en ­                 waarts­man­nen werden ontslagen. Dat gold, blijkens het e­            lec­tieboek, niet voor de gezworenen en kadeschou­wers.

81.    Zie de collectie advertenties (Leeuwenhoek) bij het CBG in Den Haag.

82.  Streekarchief Krimpenerwaard, O.N.A. Haastrecht, nota­ris Jan van Nooten inv.nr. ..., akte 181.

83.  Streekarchief Krimpenerwaard, O.N.A. Haastrecht, invnr. 4661, akte 172.

84.  idem, akte 232, (4-7-1810).

85.  idem, akte 236, (26-9-1810).

86.  SA Krimpenerwaard, RA Haastrecht, invnr. 194.

87.  RA Utrecht, ONA Oudewater, invnr. 1999, 21-6-1­811 en 17-5-        1811, notaris Dirk Blanken Hermanuszoon.

88.  SA Krimpenerwaard, RA Haastrecht, invnr. 195.

89.  idem. De boedelbeschrijving van de boedel van Lambertus Leeuwenhoek en Maria van Leeuwen, alsmede die van Ger­rit Leeuwenhoek, is opgenomen in het AR Utrecht, ONA Oudewa­ter, invnr. 1997, acte 26. In die beschrijving wordt inzake Gerrit Leeuwenhoek opgemerkt dat hij "di­jkheemraad van de Krimpe­nerwaard" is.

90.    RA Utrecht, ONA Oudewater, invnr. 1999.

91.    SA Krimpenerwaard, NA Haastrecht, invnr. 4669, acte 744.

92.    RAZH, Memories van Successie 1806-1900 Haast­recht; inv.nrs. 2058 (aangifte overlijden), 2061 (taxaties 23 augus­tus 1810) en 2059 (medede­ling inzake de nalaten­schap).

93.  Streekarchief Krimpenerwaard, O.R.A. Haastrecht inv.nr. 177, akte 14-3-1761.

94.  RAZH, Memories van Successie 1806-1900 Haast­recht; inv­            nrs. 2058 (aangifte overlijden), 2061 (taxatie 10-1-1809 en           her­ziene taxatie 20-1-1809) en 2050 (verkla­ring inzake de           taxa­tie). Naast 1/7 deel van de boerderij bezit Jacoba ook          1/7 deel van een stuk land, dat eveneens getaxeerd wordt.

95.    RAZH, O.R.A. Hekendorp en IJselveer, nr. 3.03.08.058; inv.nr. 1, 2 en 20. Blijkens de civiele rol (inv­.nr. 2) was er telkens sprake van één sche­pen van de (Go­ejan­verwelle) sluis, en vier gewone schepenen, die tel­kens voor één jaar -en dan vervolgens voor één jaar gecontinueerd- werden benoemd door de Vrijheer van de Hoge Heerlijkheid Hekendorp op voor­dracht van de schepe­nen en heemraden van Hekendorp (schepe­nen waren tevens heemra­den). Telkens de periode eind oktober tot eind oktober. Uit de rol blijkt dat telkens dezelfde personen benoemd worden; een kleine groep van overwegend gegoede boeren die, na twee jaar in functie te zijn geweest, vervolgens één jaar geen schepen zijn en daa­rna veelal weer terugkomen als schepen. Naast de schepenen was er sprake van een schout en drossaard; burgemeesters kende Hekendorp niet. Na 1794 komen benoemingen in be­stuursfuncties niet meer voor op de civiele rol. In het ci­viele trouwboek 1765-1811 komt Adriaan Leeu­wenhoek in de periode daarna nagenoeg elk jaar (m.u.v. 1805 en 1810) voor als loco den schout dan wel als schepen (trouwboek aanwezig in het R.A. Z.‑H., rode serie, deel 1).

96.    Zie nominatieboeken bij noot 100; vermeld wordt dat hij is aan­gewezen door de burgemeesters van Gouda.

97.  Zie voor de aanhouding o.a. "Voor vaderland en vrijheid,

     de r­e­vo­l­u­tie van de patriotten" uitgegeven door De Ba­taaf­         se Leeuw in 1987 onder redactie van drs. F. Grijzen­hout,            drs. W.W. Mijn­hardt en dr. N.C.F. van Sas (speci­fiek pag. 46         e.v.) alsmede "Goe­janverwellesluis, de aanhouding van de            prin­ses van Oran­je op 28 juni 1787 door het vrij­korps van          Gou­da" uitgege­ven in 1987 door De Bataafse Leeuw, onder            re­dactie van drs. W.A. Kno­ops en drs. F. Ch. Meijer (speci­           fiek pag. 56 e.v.).

98.  RAZH, Archief van het Comité van Defensie te Woerden, nr. 3.01.48, inv.nr. 280, fol. 448.

99.    RAZH, ORA Hekendorp en IJsselveer, inv.nr. 13, fol. 127. Eva Klaren, weduwe Herman van Grieken, koopt de boerderij op 27-4-1771 voor f 7000 van Sijmon van der Jagt. Het is een hofstede bestaande uit twee huizin­gen, berg en schuur met 20 mergen land. Sijmon had op 28-4-1769 f 5000,- van Eva Klare geleend à 3% per jaar toen hij zelf die boer­derij kocht (inv.nr. als boven, fol. 122). Eva Klare schenkt de boerderij op 20-8-1771 aan haar dochter Cornelia van Grie­ken (akte voor notaris Arien Ver­mij, notaris te Oude­water; afschrift aanwe­zig in het archief van de gemeente Haast­recht, inv.nr. 2462; Van Zanen Muller).

100. Testament van 22-10-1767 verleden voor notaris Pieter de La Coste in Gouda. Afschrift aanwezig in het dossier Van Zanen Muller: inv.nr. 2462 archief ge­meente Haast­recht. Streekar­chief Krimpenerwaard.

101. RAZH, Memories van Successie 1806-1900  Haas­t­recht; invnr.       2061; taxatie -opgemaakt 16 maart 1809- van de helft van            1/7 deel van de boerderij genoemd bij noot 128, welk deel op        f 200,- wordt getaxeerd.

102. Testament van 13-1-1809 verleden voor notaris Dirk Blan­          ken in O­u­d­e­wa­t­er. Afschrift aanwezig in het dossier Van            Zanen Mul­ler; inv.nr. 2462 archief ge­meente Haast­recht.

103. R.A. Utrecht, O.N.A. Oudewater, inv.nr. 2006, akte 75.

104. Verkoop 10-6-1814 voor Jan Gijsbert Schuak te Woerden.           Af­s­c­h­r­ift hiervan is aanwezig in het dossier Van Zanen Mul­        ler, archief gemeente Haastrecht inv.nr. 2462.

105. RAZH, Memories van Successie 1806-1900 Haast­recht, inv-           nrs. 1646 en 1649 (aangifte overlijden), 1651 (aanslag voor           colla­te­raal), 1652 (me­morie van aangeving van de nagela­ten         goe­de­ren; taxaties van diverse bezittin­gen; diverse andere       stuk­ken).

106. R.A. Utrecht, O.N.A. Oudewater, inv.nr. 2017, akte 66.

107. Streekarchief Hollands Midden, O.N.A. Gouda, inv.nr. 872,          fol. 217.

108. RAZH, Memories van Successie 1806-1900 Haast­recht, inv.­           nrs. 1587 en 2236 (aangifte overlijden Teuntje van der El),          158­4/1­585 (de helft van de gemeenschappelij­ke boedel be-

     draagt f 5402,- waarover Pieter aan succes­sierechten moet        beta­len een bedrag van 340 gulden, 6 stuivers en 4 pen­nin­          gen).

109. idem nr 3220, Memorie van aangifte van de boedel en na­la­           ten­s­c­hap van Pieter Leeuwenhoek.

110. Eva (ged. Jefje) Willems Klare schonk deze boerderij op 20-8-1771, gelijktijdig met de schenking van de boerde­rij aan de Goe­janverwellesluis aan haar andere dochter Cornelia. Zie noot 99. De aan Neeltje van Grie­ken ge­schonken boer­de­rij was op haar beurt aan Eva Klare ge­schonken door haar moeder Corne­lia Jacobs Verkaik, weduwe Willem Leendertse Klare, op 19 april 1737 (O.R.A. Haastrecht nr. 176, fol. 252).

111. RAZH, Weeskamerarchief Lande van Steijn, Wil­lens etc.,

     invnr. 2 Wees­boek 1619-1811, fol. 150.

112. In het archief Van Zanen Muller (nr. 2462) is handge­schr­even door Van Za­nen Muller een deel van de erfhuisce­dule opge­no­men, die hij in 1924 heeft overge­schreven van een eigentijds afschrift, toen in het bezit van de fami­lie Leeu­wen­hoek (Niet bekend bij de auteurs of dit stuk thans nog bestaat). De boel­da­gen zijn op 13, 14 en 15 maart 1775 ge­houden op de hofstede van Jacob Leeuwen­hoek, genaamd Welgelegen, gelegen aan de Hogendijk in de Lande van Steijn. De opbrengst bedraagt 4033 gulden en 19 stuivers.

     De (standaard)voorwaarden waaronder de goederen op de           boel­dag zijn ver­kocht zijn aanwezig in het O.R.A. van Stein        (RAZH) inv.nr. 3.03.08.178 nr. 57, erf­h­uiscedulles; een com­           plete inven­taris is niet aanwezig. Wel is er in de voor­waar­         den spra­ke van "koe­beesten, vaarsen, kuijspin­ken, pink­              stieren, zog, paard, hooij, boere­wagens, bouw en molkege­           reed­schappen, mits­gaders goud, zilver, ko­per, tin, mans en         vrou­weklederen, bed­dens, inboedel en huijs­ciera­den". De            ver­ko­pers (Aaltje Smit en Gerrit en Adriaan Leeuwen­hoek)          zul­len de koop­prijs van een verkocht beest restitueren             indien het bin­nen een bepaalde tijd komt te overlij­den aan         de pest­zie­kte, mits huid en ho­rens van het beest worden            ge­toond en er van twee personen ge­tuigenverkla­rin­gen zij­n.       De o­ms­t­a­n­d­ers mogen t­i­j­d­ens de boeldag niet roken op s­             straffe van f 1,- voor de armen van Steijn.

113. Testament op 18-9-1792 verleden voor notaris Arien Ver­           mij, notaris te Oude­water. Afschrift aanwezig in het dos­            sier Van Za­nen Muller, archief gemeente Haastrecht inv.nr.        2462.

114. R.A. Utrecht, O.N.A. Oudewater, inv.nr. 2017, transport 22-5-1818.

115. Volgens Van Zanen Muller in inv.nr. 2462, archief gemeen­te Haastrecht.

116. idem.

117. Streekarchief Hollands Midden, O.N.A. Gouda, inv.nr. 870,

     folio 95.

118. RA Utrecht, ONA Oudewater, invnr. 1960, acte 45.

119. RAZH, Memories van Successie 1806-1900 Haast­recht, inv.nrs 3240 (­me­mo­rie van aangifte na overlijden van Lam­ber­tus­Leeu­wenhoek) en 3243 (idem na overlijden van Maria Riet­veld). Aan onroerend goed worden twee boer­derijen geërfd met samen ca 50 bunder land.

120. Huwelijkse voorwaarden van Maria Leeuwenhoek en Hen­             drik Kr­o­mwi­jk: SA Kr­i­mp­e­n­e­r­wa­a­rd, ONA Ha­a­s­t­r­e­c­ht, invnr.        4669, acte 735 dd. 6 maart 1829.

121. G.A. Rotterdam, O.N.A. inv.nr. 388, fol. 22.

122. G.A. Den Haag, O.N.A. inv.nr. 709, fol. 76.

123. G.A. Den Haag, O.N.A. inv.nr. 527, fol. 282.

124. C.B.G., Collectie Van Rijn, in mapje Leeuwenhoek een ori­gi­          neel im­p­o­s­t­b­r­i­e­fje afgegeven door "M. Leeuwenhoeck en W.          Post, Impost­meesters van 't Branthout over Delff en Del­             flant van den termijn den 1 April 1679".

125. G.A. Rotterdam, O.N.A. Delfshaven inv.nr. 3856, fol. 112.

126. G.A. Delft, O.N.A. inv.nr. 2018, fol. 45.

127. G.A. Delft, O.N.A. inv.nr. 2170, fol. 461.

128. G.A. Delft, O.R.A., 5C deel II, fol. 154.

129. G.A. Delft, O.N.A. inv.nr. 2458, fol. 18.

130. G.A. Delft, O.N.A. inv.nr. 2185, fol. 138.

131. G.A. Delft, O.N.A. inv.nr. 2452, fol. 203.

132. 

133. G.A. Delft, O.N.A. inv.nr. 2431.

134. G.A. Delft, O.N.A. inv.nr. 2303, fol. 201.

135. G.A. Delft, O.N.A. inv.nr. 2243, fol. 75.

136. G.A. Delft, O.N.A. inv.nr. 2446.

137. G.A. Delft, O.N.A. inv.nr. 2621.

138. G.A. Delft, O.N.A. inv.nr. 2582, fol.

139. G.A. Delft, O.N.A inv.nr. 2438.

140. G.A. Delft, O.R.A. 5V deel II, fol. 22.

141. G.A. Delft, O.N.A. inv.nr. 2735, fol. 60.

142. G.A. Delft, O.N.A. inv.nr. 2428, fol. 890.

143. Blijkens de index op testamenten in Delft testeerde zij op         9-8-1686, 16-7-1695, 28-1-1704, 7-1-1710, 15-1-1725, 18-2-           1728, 21-4-1734 en 25-6-1736. Deze aktes zijn niet door de          au­teurs bezien.

144. G.A. Delft, O.R.A. 5X deel III, fol. 110.

145. G.A. Rotterdam, O.N.A. inv.nr. 2259, fol. 789, notaris Wil­lem        Boon. De boedel wordt verdeeld op basis van haar Delftse           tes­tament van 25 juni 1736 en haar aan­vullend codicil van 23       juni 1739 voor notaris Dirk de Munnick in Rotterdam.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 Schema genealogie

 

 

 Alleen de mannen met nakomelingen zijn opgenomen.

 

 

                          I * Philips Tonisz.

                              

                              

                               

                              

                                                II Thonis Philipsz.

                                                (.. .-1643)

                              

                              

                              

         IIIa Philip Thonisz                                                      IIIb Huijch Thonisz

                (....-1638)                                                                                (....-1669)

                                          

                                          

         

IVa Thonis Philipsz IVb Lambrecht Huijchz  IVc Maerten Huijchz

    (1632-1723)          (1624-1701)            (1631-1694)

                               

                              

 

         Va Martinus Lambrechtsz                            Vb Adriaan Lambrechtsz

        (1659-1742)                   (1662-1739)

                                          

                                          

                                           

         VIa Pieter (Martinusz)                  VIb Lambertus Adriaansz

         (1693-1750)                   (1696-1764)

                                           

                                           

 

                                                VIIa Jacob                              VIIb Lambertus

                         (1736-1774)         (1741-1827)

                              

                              

                              

                                                VIII Lambartus

                         (1771-1826)

                              

                               

 

         IXa Jacob                                       IXb Adrianus                        IXc Willem

         (1806-1879)         (1809-1892)         (1811-1869)